Op 20 maart is het weer Wereldverteldag.
Het thema dit jaar is: SAMEN STERK.
Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe bloemlezing met als titel:
HALFHAANTJE EN DE HARDRIJDER
De mooiste, grappigste en griezeligste volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen
In dit boek wordt ook een volksverhaal opgenomen dat uitstekend past bij het thema Samen Sterk:
De dieren in het rovershuis
Er was eens een boer die een ezel bezat, die Oude Jaap heette.
Op een goede dag zei de boer tegen zijn zoon: “Oude Jaap moesten wij morgen maar verkopen aan de slager.”
Dat hoorde de ezel toevallig en natuurlijk had hij daar niet veel zin in. Nu wordt het tijd voor me om te maken dat ik wegkom, dacht hij. Weet je wat ik doen zal? Ik ga naar Zeeland om geluk te zoeken.
Oude Jaap ging dus op stap en toen hij een eind gelopen had, zag hij in een boom een oude kat, die erg triest zat te kijken.
“Waarom kijk je zo treurig?” vroeg hij.
“Daar heb ik alle reden toe,” zuchtte de kat: “Morgen moet ik verzopen worden, omdat ik te oud word om muizen te vangen.”
“Weet je wat,” zei Oude Jaap, “ga met mij mee naar Zeeland: gelukzoeken.”
“Prima,” zei de kat.
Toen gingen ze samen verder en kwamen niet lang daarna een hond tegen, die zat te huilen.
“Waarom heb je zo'n verdriet?” vroeg Oude Jaap.
“Daar heb ik alle reden toe,” klaagde de hond: “Mijn baas wil me afmaken, omdat ik de kar niet meer trekken kan.”
“Dan verkeer je in dezelfde toestand als wij,” zei Oude Jaap: “Ga met ons mee naar Zeeland het geluk zoeken.”
“Dat is goed,” zei de hond en liep met hen mee.
Niet lang daarna kwamen ze voorbij een varkenshok, waarop een haan zat, die zijn veren liet hangen en er zo bedrukt uitzag, dat Oude Jaap niet kon nalaten hem te vragen, waarom hij zo sip keek.
“Waarom ik zo sip kijk,” zei de haan: “Morgen viert de boer feest en dan ga ik in de soep.”
“Dan hoor je bij ons,” zei Oude Jaap: “Kom mee. We gaan naar Zeeland om ons geluk te beproeven.”
“Best,” zei de haan en zo gingen ze met z’n vieren naar Zeeland om het geluk te zoeken.
Maar Zeeland was ver weg en toen de avond begon te vallen, waren ze er nog lang niet. Ze liepen door een groot en woest bos en omdat het al donkerder en donkerder werd, besloten ze daar de nacht door te brengen.
De haan, die het vlugste was, vloog in een hoge boom, om van daaruit rond te kunnen kijken en jawel, daar zag hij in de verte een lichtje branden. Hij vloog weer naar beneden en vertelde, wat hij gezien had. Samen gingen ze erop af en Oude Jaap keek door het raam naar binnen. Daar zag hij op een grote tafel in het woonvertrek een lamp branden en om de tafel zaten twee rovers hun geld te tellen.
“Ik denk niet dat die heren ons erg gastvrij zullen ontvangen,” zei Oude Jaap: “We moeten dus zien, dat we ze wegjagen. Wij kunnen er niet in voordat zij vertrokken zijn.”
Toen klom de hond op de rug van de ezel, de kat op de rug van de hond en de haan op de rug van de kat. Zo stonden ze voor het raam en toen begonnen ze allemaal zo luid te schreeuwen als ze maar konden.
De rovers wisten niet wat er gebeurde, toen ze dat vreemde dier buiten voor het venster zagen staan. Ze dachten er niet lang over wat dat wel kon zijn, maar maakten dat ze wegkwamen.
Toen stapte Oude Jaap met zijn makkers naar binnen. Eerst zorgden ze ervoor wat te eten te krijgen en toen ze lekker gesmuld hadden, zocht ieder een gemakkelijk plaatsje op om uit te rusten van de vermoeiende dag.
De kat kroop dicht bij het vuur, de hond ging vlak bij de deur liggen, de ezel zocht de stal op en de haan vloog in een boom voor het huis.
Toen de rovers buiten het bereik van dat vreemde dier waren, dat zo onverwachts voor hun raam verschenen was, hadden ze toch spijt dat ze overhaast waren weggelopen en alles in de steek hadden gelaten. Ze keerden dus voorzichtig terug en toen ze zagen dat in huis alles donker was en ze ook geen geluid hoorden, dachten ze dat alle gevaar geweken was.
De ene rover ging dus naar binnen. Het licht was uit en daarom liep hij met een zwavelstokje naar de haard. Daar zag hij de ogen van de kat blinken en denkend dat het gloeiende kooltjes waren, stak hij ernaar met de lucifer. De kat voelde een stekende pijn en ze werd zo woest, dat ze al blazend en sissend op de rover afvloog en hem beet en krabde waar ze maar kon. De rover wist niet wat hem overkwam en hij rende de kamer uit, maar bij de deur trapte hij op de staart van de hond, en die beet hem venijnig in het been.
Ondertussen was de andere rover de stal ingegaan om te zien of daar alles wel in orde was, maar daar struikelde hij over Oude Jaap. De ezel schoot wakker en schopte en trapte hem zo ongenadig, dat hij niet wist hoe hij het had en blij was, dat hij weer buiten stond.
Op dat ogenblik begon de haan, die door al het rumoer wakker was geworden, zo luid te kraaien dat de rovers horen en zien verging en ze wegliepen, zo hard als ze konden, zonder nog éénmaal te durven omkijken.
Ze zijn nooit meer teruggekomen en Oude Jaap en zijn kameraden konden voortaan vrolijk en ongestoord in het huis blijven wonen en als ze in die tussentijd niet gestorven zijn, dan leven ze er misschien nog.
Verantwoording
De dieren in het rovershuis: is een sprookje van het over de hele wereld bekende type ATU 130, The Animals in Night Quarters, onder andere beroemd geworden door de versie over de ‘Bremer Stadsmuzikanten’ van de gebroeders Grimm. De Nederlandse versie werd in 1903 verteld door boterhandelaar Jan Visser uit Zaandam, en in beknopte vorm opgetekend door de arts Cornelis Bakker uit Broek in Waterland. Bakker stuurde zijn optekening naar de Leidse verzamelaar Gerrit Jacob Boekenoogen die het verhaal verder uitwerkte en in 1904 publiceerde in het Vlaamse tijdschrift Volkskunde (jaargang 16, pp. 142-144, nummer 57) in een artikel getiteld 'Nederlandse sprookjes en vertelsels'. Het verhaal is hierdoor langer en leesbaarder gemaakt, en het werd in 1978 nogmaals verfraaid en licht gemoderniseerd door J.R.W. Sinninghe in diens Volkssprookjes uit Nederland en Vlaanderen (pp. 148-150). Aldus kan een volksverhaal ook in een schriftelijke traditie van elkaar overschrijvende verzamelaars staan, waarin het verhaal – vooral in stijl, maar ook in detail – steeds een beetje verder verandert. Wij staan nu zelf ook in deze traditie, want wij hebben de schriftelijke versie van Sinninghe overgenomen en aangepast, maar daarbij hebben we de gruwelijke details uit de oudste versie over verzuipen, afmaken en in de soep gaan geherintroduceerd. In de Volksverhalenbank zijn de drie voorafgaande versies te vinden onder de ID-nummers CBAK0396, BOEKV071 en SINVS047.