Hoofdtekst
In het laatst der zeventiende en het begin der achttiende eeuw stond dat kasteel leeg en verlaten. Het werd toen niet bewoond en het spookte er. Niemand had de lef het kasteel te betreden, laat staan er te overnachten. Maar Jan, die twintig jaren lang had gediend in de legers van de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV, daarin vele veldslagen en veldtochten had meegemaakt en bijgevolg van geen kleintje gerucht verwaard was, durfde wel eens onderzoeken wat van die spokerij aldaar waarheid was. Hij zou dat zaakje wel eens opknappen.
Zo begaf hij zich op een avond naar dat kasteel, nam plaats bij de haard, legde een vuur aan, en begon pannenkoeken te bakken in afwachting van de dingen die ongetwijfeld zouden komen. Toen de eerste pannenkoek gaar was: ‘plof’, daar viel een mensenbeen door de schoorsteen in de pan. Een mensenbeen zonder vlees. Jan smeet been en pannenkoek in een hoek van de kamer en zette rustig zijn bakkerij voort. Maar een tweede been plofte naar beneden in de pan en Jan gooide ook deze bij de eerste.
Zo ging het voort en achtereenvolgens kwamen de armen, dan de ribbenkast en eindelijk de schedel naar beneden. En Jan smeet alles op een hoop in de hoek van de kamer en bakte zijn zevende pannenkoek. En toen deze laatste pannenkoek gaar was, en Jan een zijdelinkse blik wierp naar die koek, naar de hoek, bemerkte hij dat er beweging kwam in de vormeloze massa die zich had vervormd in een volledig geraamte.
“Wel, Magere Hein”, riep Jan, “lust ge ook ene pannenkoek?”. Maar het geraamte zweeg en Jan smeet koek en pan in het gezicht van de geest en mopperde: “Zeg, als je niet spreekt dan zal ik je eens leren dansen”. Op hetzelfde moment sloeg de torenklok van het naburige Duizel haar twaalf doffe slagen en de geest naderde ratelend en rammelend onze Jan. “Doe de deur open!” gebood het geraamte op de kelderdeur wijzende. “Doe het zelf, als ge niet te lui bent!” was het antwoord van Jan, en het spook gehoorzaamde. “Daal die trap af!” was het tweede bevel. “Doe het zelf!” antwoordde Jan weer, en de geest gehoorzaamde opnieuw.
In de kelder gekomen wees het geraamte Jan op een blauwe, zware steen in de vloer en beval aan Jan die steen op te nemen. Maar Jan weigerde opnieuw met de woorden: “Ligt hem zelf op, als ge kunt! Maar val mij er niet lastig mee”. Het spook deed het en wat zag Jan? Drie volle kisten met goud gevuld. “Zie”, zei het spook. “Dat alls heeft mij toebehoord toem ik dit kasteel bewoonde. Maar ik heb er geen goed gebruik van gemaakt. Daarom moet ik thans branden en elke avond hier verschijnen tot iemand aan dat geld een goede besteding geeft. Neemt gij het. De eerste kist is voor jou, de tweede voor de armen en de derde voor de kerk”. Daarop verdween de geest en is nooit meer teruggekeerd. En Jan ging rijk beladen naar huis.
Onderwerp
SINSAG 0401 - Der verborgene Schatz.   
Beschrijving
Bron
Motief
E451.5.1 - Money must be distributed to beggars so that ghost may be laid.   
Naam Overig in Tekst
Merckelbach   
Jan   
Magere Hein   
Lodewijk XIV   
Naam Locatie in Tekst
Eersel   
Dalem   
Hapert   
Sint-Oederode   
België   
Eerselse Dijk   
Duizel   
Plaats van Handelen
Eersel   
Eerselse Dijk