Bestand #3622: "VODA_009_19.mp3"
Beschrijving
Mijn grootvader diende zijn jonge tijd als knecht bij een boer onder d’n [groene dijk], dat is zoals ge weet een gemeente op ’t [nis]. ’T was een grote boerderij met wel vijftien tot twintig paarden waar koeien en ook had de boer een kudde schapen, wat toen meer de gewoonte was dan nu. Behalve enkele andere knechten was d’r ook een koeier, da’s een koejongen, en een schaper en die schaper die deed af en toe wel eens vremd da’ wist iedereen, maar last had nog nooit iemand van hem ondervonden. Den tijd waarover ik nu zo spreek dat zal rond achttienhonderd vijftig geweest zijn en ’t was een bijzonder natte zomer. Na een week van veel regen liet ie zich aanzien dat ’t zondag droog weer zou zijn. ‘Mannen,’ zegt een boer zaterdags, ‘ge zou toch morgen na de vroegmis met de plezier moeten doen en mijn [vier avond …] gaan snijden. ‘K zal d’r wel goed voor betalen. ’T Was geen vette tijd en een extra verdienste was welkom dus waren ze allen en ook de schaper en de koejong d’r voor te vinden. Zondag ’s morgens bijtijds gaan ze ’t land waar de haver overrijp staat te wachten. Dat snijen meneer dat moet ge letterlijk opvatten, men had toen nog geen machines en ’t ging allemaal met de sikkel en met de hand en bij ’t land gekomen zegt de schaper: ‘mannen, als ge doet wat ik u ga vragen dan zulle geen kwaaien dag hebben. [gulle pie een endje] verder in een droge sloot liggen en wel op uw buik en ge belooft mij er niet uit te komen of u op te lichten om te kijken wat ik doe.’ Ze wisten, dat de schaper wel eens meer zulke rare dingen zei en die en dus besloten ze voorlopig te doen wat hij vroeg. De koejongen echter waagde ’t al […] zijn kop boven de sloot uit te steken en hij zag dat de schaper in een of ander boekse iets zat te lezen en daarop dadelijk ’t haver begon te snijen. Even kijkt de schaper op en die zie nog net ’t hoofd van de koejongen, die, zoals die later vertelde, op onverklaarbare wijze een harde slag in zijne nek kreeg en verder bleef liggen. De mannen in de sloot waren allemaal geschrokken en niet een had er de moed om eruit te komen. Zeker drie uur hebben ze zich [rot van de …] gelegen toen de schaper op hun toe kwam en zei: ‘nou mannen, komt eruit en zie wat er gebeurd is.’ En niet te geloven meneer, maar de vier gemeten haver stonden opgebonden in schoven, gestapeld op ’t land. ‘Maar hoe kan dat nou schaper?’ vragen ze hem. ‘Gij moet zoveel niet vragen,’ zegt de schaper, ‘ge weet allemaal wel dat ik meer kan dan een gewoon mens.’ ‘’K kan niet zeggen dat ik me zo gerust gevoelden,’ zei grootvader, ‘maar toen we bij de boerderij kwamen en de schaper was naar de stal gegaan en we de boer vertelden dat alles klaar was, toen zegt ie: ‘jongens, dat gaat ge mij toch niet wijsmaken? Ge had er zeker vandaag geen zin meer in.’ ‘Baas,’ zegt den eersten knecht, ‘loopt ge een keer mee dan zult ge het zelf zien.’ En de boer staat verstomd, maar even ligt de koejongen en begrijpt hij wel dat de schaper hier een vreemde rolle gespeeld. ‘Nou,’ zegt de boer, ‘gebeurd is gebeurd. Ik ga jullie betalen, maar ik zijn er niet gerust op. En om ongerustheid die ook bij zijn volk bestond, weg te nemen, had hij de volgende dag den schaper gesproken die niets ontkenden, maar niets bevestigde. ‘Piet,’ zegt de boer tot de schaper, ‘’k heb nou geen hekel dat weet je wel, maar doe mij een plezier en zoek een andere baas hier hebt ge vijfentwintig gulden en laten we als goede vrienden scheiden.’ ‘Ja, zoals ge wilt baas,’ zegt Piet en vertrekt en ’t was maar goed ook zei grootvader, want wij allen dachten d’r sterk over om bij onzen boer vandaan te gaan want hoe je ’t ook bekijkt, [dorstapper] van den duvel achter.