Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

ROODKAPJE262 - Roodkapje

Een sprookje (boek), 1916

Hoofdtekst

Roodkapje.
Er was eens een klein, aardig meisje, waarvan iedereen, die het maar zag, hield; maar het allermeest hield haar grootmoeder van haar. Grootmoeder wist maar niet waarmee ze haar toch wel plezier zou doen. Van allerlei bedacht ze, en eens op een dag, gaf zij haar een mooi rood kapje, dat geheel van rood fluweel gemaakt was, en omdat dit kapje haar zoo aardig stond en zij heelemaal niets anders meer dragen wilde, werd het kleine meisje voortaan door iedereen "Roodkapje" genoemd.
"Roodkapje, hoor eens," zei Moeder tegen haar, "Hier heb je een paar heerlijke wafels en een groote flesch met boschbessensap. Breng die eens naar Grootmoeder, want zij is ziek en zwak en dit zal haar zeker heel goed doen en lekker smaken. Ga heen voordat het te warm wordt, Roodkapje, en wanneer je in het bosch komt, wees dan heel voorzichtig en kijk niet te veel rechts en links om je heen, en loop geen zijpaden en dwaal vooral niet nu eens den eenen en dan weer den anderen kant uit, maar ga zonder omkijken, rustig verder, den rechten weg. Je mocht anders eens vallen en de flesch bessensap en de wafels breken, zoodat die lieve, zieke Grootmoeder toch niets kreeg. En wanneer je bij haar binnen komt, moet je niet vergeten haar eerst vriendelijk goeden morgen te zeggen, zooals dat behoort en te vragen hoe zij het maakt, inplaats van dadelijk nieuwsgierig overal rond te kijken, hoor Roodkapje-lief."
"Ik zal alles doen wat u zegt, ik beloof het u, Moeder," antwoordde Roodkapje en gaf er haar hand op. Toen nam zij haar mandje op en vertrok.
Grootmoeder woonde heel ver in het bosch, wel een half uur van het dorp af. En toen nu Roodkapje midden in het bosch was, kwam zij opeens den wolf tegen. Roodkapje was echter heelemaal niet bang, want zij wist niet wat voor boos en slim dier hij wel was.
"Zoo, goedendag, mijn lief, best Roodkapje," zei hij op heel vriendelijken, zachten toon.
"Goeden dag, lieve Wolf," antwoordde Roodkapje.
"Waar gaat dat in den vroegen morgen al zoo heen, Roodkapje?" vroeg de wolf.
"Naar Grootmoeder," antwoordde zij.
"En wat heb je daar in je mandje, Roodkapje?" vroeg de wolf weer.
"Wafels en een flesch met boschbessensap," zei Roodkapje. "Moeder heeft de wafels zelf gebakken. O, zij zullen mijn arme, zieke, zwakke Grootmoeder zeker heerlijk smaken en het zal haar goed doen ook."
"Zoo, zoo Roodkapje en waar woont je oude, lieve Grootmoeder eigenlijk," vroeg de wolf, die een booze huichelaar was, zoo vriendelijk, alsof hij het grootste belang in haar stelde. "Ze woont hier in het bosch," antwoordde Roodkapje. "Nog ruim een kwartier loopen; daarginds bij de groote eikeboomen staat het huisje, midden in een heg van hazelnootstruiken. Dat zal je wel weten Wolf."
Toen dacht de booze wolf bij zichzelf: "Dit teere, jonge kindje is een heerlijk, frisch hapje voor me, en zal me vrij wat beter smaken dan de oude Grootmoeder. Ik moet alles evenwel slim aanleggen, zij mogen mijn geen van beiden ontgaan."
Zoo liep hij een heel eind stil met Roodkapje mee, en hield zich zoo braaf en onschuldig, alsof hij het allerbeste, onschuldigste en zachtste dier was. Daarna zei hij met een fijn, lief stemmetje: "Roodkapje, zie je wel wat een prachtige bloemen hier overal bloeien? Het is een ware pracht! Kijk toch eens! Waarom zie je eigenlijk niet eens overal om je heen? Ik geloof heusch, dat je niet eens hoort, hoe mooi de lieve, kleine vogeltjes in het bosch wel zingen. Je gaat maar zoo stil en rustig voort alsof je naar school ging, en het is hier buiten in het mooie, groene bosch toch zoo heerlijk."
Toen sloeg Roodkapje de oogen op en keek om haar heen, en als ze nu zag, hoe de lichte, gouden zonnestralen zoo prachtig door de groene boomen dansten en alles om haar heen vol mooie, gekleurde bloemen stond, dacht ze bij zichzelve: "Als ik Grootmoeder bij de flesch bessensap en de wafels ook nog eens een mooien bouquet bloemen gaf! Daar zou ze zeker vreeselijk blij mee zijn, juist omdat Grootmoeder nooit meer in het bosch komt. Het is toch nog zoo vroeg in den morgen, ik kom nog wel bijtijds bij haar aan, en zal wel goed op mijn mandje passen."
Zoo gedacht, zoo gedaan!
Roodkapje ging toen van het rechte pad af, liep nu eens rechts dan weer links, dwaalde alle kanten uit steeds dieper het bosch in, om bloemen te plukken. En zij dacht er heelemaal niet meer aan, dat Moeder haar dit juist verboden en zijn beloofd had, niet van het rechte pad af te gaan. De bloemen, die overal om haar heen bloeiden, waren ook zoo prachtig! en telkens wanneer zij er een geplukt had, zag zij verderop weer een veel mooiere, en liep dan ook daarheen om die te plukken, en zoo geraakte Roodkapje al dieper en dieper in het mooie, groene bosch.
Onderwijl draafde de wolf welgemoed regelrecht naar het huisje van Grootmoeder, dat stond middenin een heg van hazelnootstruiken, daar waar de drie groote eikeboomen zijn, en klopte zachtjes en bescheiden aan de groote deur aan.
"Wie is daar?" vroeg Grootmoeder, die binnen in haar bed lag.
"Ik ben het, Roodkapje," klonk het van buiten; "ik kom u heerlijke wafels en een flesch met boschbessensap brengen; doet u alstublieft even open?"
"Trek maar aan het touwtje, dan zal de deur wel open gaan," riep de zieke Grootmoeder terug. "Ik ben te zwak om op te staan, ik kan niet open doen."
Toen trok de wolf aan het touwtje, de deur sprong open, en zonder een woord te zeggen, ging hij regelrecht naar het bed van de Grootmoeder en hapte haar op. Toen trok hij haar kleeren aan, die voor het bed lagen, zette haar groote muts op, ging in bed liggen, trok de dekens heelemaal over zich heen, zoodat er niets meer dan een puntje van de muts bovenuit kwam, schoof de gordijnen stijf dicht, en wachtte zoo Roodkapje af.
Roodkapje was ondertusschen door het bloemen plukken steeds verder afgedwaald; en toen zij er eindelijk zooveel had, dat zij ze bijna niet meer dragen kon, viel het haar in, dat zij zich heel erg haasten moest, om bij haar Grootmoeder te komen. Zij nam dus haar mandje weer op, en vlug ging het toen verder. Toen zij bij het huisje aangekomen was, verbaasde het haar heel erg dat de deur wijd open stond, en toen zij het kamertje binnenkwam, viel het haar op, dat alles er zoo anders uitzag dan gewoonlijk en angstig dacht ze bij zichzelf: "Och, ik ben zoo bang, ik weet niet wat het is, want anders vind ik het toch juist zoo heerlijk om bij mijn lieve Grootmoeder te komen." En toen riep ze: "Goeden morgen, Grootmoeder," maar ze kreeg geen antwoord.
Toen liep Roodkapje naar het bed, en schoof de gordijnen open. Ja, toch, daar lag Grootmoeder, haar groote muts diep in haar oogen getrokken. Wat zag ze er vreemd uit, zoo raar en wonderlijk!
"Zeg, Grootmoedertjelief, wat heb je toch groote oogen!" zei Roodkapje verbaasd.
"Dat is, om je beter te kunnen zien!" bromde een stem uit het bed.
"En zeg, Grootmoedertjelief, wat heb je toch groote handen," zei Roodkapje verwonderd.
"Dat is om je beter te kunnen pakken."
"Maar Grootmoeder, wat heb je toch een vreeselijk grooten mond," zei Roodkapje ontzet.
"Dat is om je beter te kunnen ophappen," zei de wolf, en nauwelijks had hij dit gezegd of hij kwam uit het bed, en hapte het arme Roodkapje op.
Toen nu de booze wolf de Grootmoeder en ook Roodkapje opgehapt had, was hij echt voldaan, ging weer in bed, viel weldra in slaap en begon hard te snurken.
Even later kwam de jager toevallig voorbij het huisje, en toen hij het harde snurken hoorde, dacht hij: "Neen, maar, wat snurkt die oude Grootmoeder hard daar binnen, verschrikkelijk! Ik moet toch eens even kijken of haar niets mankeert." Maar toen hij het kamertje in kwam en naar het bed keek, zag hij daar den wolf zoo vreeselijk liggen snurken. "Ah, heb ik je daar eindelijk, ouden zondaar," zei hij. "Ik heb al zoo lang naar je gezocht, maar nu heb ik je dan toch gevonden, en is gelukkig het einde van je dagen en je booze daden gekomen."
Doch toen hij zijn geweer reeds aanlegde en hij op het punt stond hem dood te schieten, viel het hem gelukkig in, dat de wolf de Grootmoeder misschien wel opgehapt had, maar dat zij daarom toch niet dood behoefde te wezen, en hij haar dus misschien nog wel redden kon. En als hij met zijn jachtmes een paar sneden gegeven had in den buik van den slapenden wolf, zag hij eerst een puntje van een klein rood kapje te voorschijn komen en op hetzelfde oogenblik sprong opeens Roodkapje gezond en wel eruit en riep: "Och, och, wat was ik geschrikt! Het was zoo vreeselijk donker binnen in den wolf!" Toen kwam ook de oude Grootmoeder nog levend te voorschijn, hoewel ze nauwelijks meer kon ademhalen.
Roodkapje haalde toen gauw een paar zware steenen en deed die in het lijf van de wolf. Toen deze nu, wakker geworden, opstond om naar den waterput te haan en daar zijn grooten dorst te lesschen, merkte hij tot zijn schrik, dat hij zoo zwaar was, dat hij niet loopen kon. En als hij een paar stappen gedaan had viel hij dood neer.
En allen, Grootmoeder en Roodkapje en de jager waren onbeschrijfelijk blij en gelukkig dat de booze wolf gestorven was, en de jager gebruikte zijn dikken pels als voering voor zijn winterjas, toen hij later bij sneeuw en ijs door het bosch moest gaan. Roodkapje en de Grootmoeder dankten hem hartelijk, en Grootmoeder at van haar heerlijke koeken en dronk van het boschbessensap en bekwam daardoor heelemaal van den schrik, die zij had uitgestaan.
Roodkapje echter zei: "Mijn leven lang zal ik niet meer van het rechte pad, dat Moeder mij gewezen heeft, afgaan en mijn belofte breken, want dan loopt het slecht af."
En zij hield woord, want als zij eenigen tijd daarna, toen zij Grootmoeder weer koeken ging brengen, een anderen wolf tegenkwam en deze haar aansprak en van het rechte pad wilde afleiden, sloeg zij heelemaal geen acht op zijn mooie praatjes en vervolgde, zonder zelfs rechts of links te kijken, haar weg.
"O, Grootje verbeeld je eens," zei Roodkapje toen ze even later bij haar Grootmoeder binnenkwam, "even nadat ik van huis gegaan was, kwam ik weer een wolf tegen, die mij dadelijk aansprak en met een lief stemmetje mij goeden dag zei, maar hij keek daarbij zoo boos uit zijn oogen, dat ik heel zeker weet, dat wanneer ik hem in het bosch inplaats van op den straatweg tegengekomen was, hij mij dadelijk opgegeten zou hebben."
"Nu," antwoordde Grootmoeder, "dan zullen we de deur maar dicht grendelen, dat hij er niet in kan, want hij zal zeker wel hier komen."
En nauwelijks had Grootmoeder dat gezegd, of daar klonk het: "klop, klop" op de deur. "Toe, lief Grootje, wilt u mij alstublieft open doen; ik ben Roodkapje en breng u heerlijke koeken." Grootmoeder en Roodkapje hielden zich echter doodstil, en durfden bijna geen adem te halen.
En toen de wolf maar geen antwoord kreeg, en de deur stijf gesloten bleef, sloop hij eenige malen het huis rond en sprong toen zoo zacht als hij maar kon op het dak. Daar zou hij dan blijven zitten, totdat Roodkapje 's avonds naar huis zou gaan. Heel stil en voorzichtig wilde hij haar dan nasluipen, en wanneer zij dan midden in het donkere bosch zou zijn, zou hij haar onverwacht bespringen en ophappen. Maar Grootmoeder had, hoe zacht de wolf ook alles gedaan had, hem toch op het dak hooren klimmen en begreep best met welk doel hij dat gedaan had.
Nu stond er voor het huis een groote steenen bak en Grootmoeder zei tot Roodkapje: "Lieve kind, neem een emmer vol van het water, waarin ik gisteren de worst gekookt heb, en giet dat in den steenen bak uit."
En Roodkapje droeg zooveel van dat water aan, tot de bak heelemaal vol was.
Het duurde niet lang of de heerlijke geur van het worstenwater, steeg den wolf in den neus, en hij keek eens rond, waar die heerlijke geuren eigenlijk vandaan kwamen, en rekte daarbij den hals zoover uit, dat hij zich op het schuine dak niet meer houden kon, en naar beneden begon te glijden.
Al zijn pogingen om zich nog tegen te houden, mislukten, steeds vlugger gleed hij naar beneden en gleed van het dak af en kwam juist in den steenen bak terecht, waarin hij weldra verdronk.
Toen ging Roodkapje vroolijk naar huis terug en nooit heeft de wolf haar meer kwaad gedaan.



Onderwerp

ATU 0333 - Little Red Riding Hood    ATU 0333 - Little Red Riding Hood   

AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)    AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)   

Beschrijving

Moeder waarschuwt Roodkapje om onderweg naar grootmoeder zonder treuzelen naar grootmoeder te gaan. In het bos ontmoet ze een wolf die zich heel vriendelijk voordoet, vertelt dat ze naar grootmoeder gaat, waar ze woont, en laat zich verleiden bloemen te plukken. De wolf gaat naar grootmoeders huis, klpt aan, doet de stem van Roodkapje na, mag binnen komen, eet grootmoeder, trekt haar kleren aan en gaat in bed liggen. Roodkapje verbaast zich over de deur die open staat, en over de ogen, handen en mond van grootmoeder, waarop de wolf haar opeet. Een jager hoort luid gesnurk, gaat kijken, ziet de wolf, wil hem doodschieten, maar bedenkt dat hij misschien grootmoeder heeft opgegeten. Hij snijdt de buik van de wolf open, waarna Roodkapje en grootmoeder verschijnen. Ze vullen de buik met stenen, waardoor de wolf als hij opstaat, dood neervalt. Roodkapje neemt zich voor nooit meer ongehoorzaam te zijn. Ze houdt woord als ze weer een wolf tegenkomt die haar aanspreekt, waarop ze niet reageert. Ze vertelt het aan grootmoeder die meteen de deur op slot doet. De wolf klopt aan, doet Roodkapjes stem na om naar binnen te kunnen. Als hij geen antwoord krijgt springt hij op het dak, wachtend om Roodkapje 's avonds in het bos te kunnen pakken. Grootmoeder verzint een list, ze laat Roodkapje een bak vullen met worstwater, de wolf ruikt dat, rekt zich uit, glijdt van het dak in de bak en verdrinkt.

Bron

Christine Doorman. Sprookjes van Moeder de Gans. Dl. IV. Utrecht: De Haan, [1916]. Oorspr. titel Contes de ma mère l'oye. 1697
KB: KW BJ 52069
Collectie Roodkapje/Karsdorp

Motief

J21.5 - ”Do not leave the highway“:    J21.5 - ”Do not leave the highway“:   

K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.    K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.   

B211.2.4 - Speaking wolf.    B211.2.4 - Speaking wolf.   

Q426 - Wolf cut open and filled with stones as punishment.    Q426 - Wolf cut open and filled with stones as punishment.   

Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.    Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.   

Commentaar

Ills Rie Cramer
Bewerkt naar Charles Perrault

Naam Overig in Tekst

Roodkapje    Roodkapje   

Wolf    Wolf   

Grootmoeder    Grootmoeder   

Datum Invoer

2019-04-11