Hoofdtekst
[geblader] Van een zoon die in onmin leefde met z’n vader.
Eh… de zoon nam… had de boerderij van de vader overgenomen en eh… de zoon was altijd eh… nou eh… Hij nam ’t niet zo nauw eh… met z’n gedrag en..en..en..en zo en eh… hij lag met zijn vader voortdurend overhoop en op een gegeven avond kregen ze zo’n hevige ruzie dat ’t tot een handgemeen kwam. En toen zei de zoon tegen z’n vader: “En noe vluugs te droet.”
En hij pakte ‘m met zíjn armen beet en sleurde de ouwe man naar buiten. Maar dat was zo’n grote boerderij met zo’n ingangspoort en dan had je eh… rechts als je binnenkwam had je de… dat woonhuis, links had je schuur en stalling en dan vlak binnen de poort daar had je een… een paardenstal en daar waren twee slaapkamertjes bij gebouwd voor de paardenknechts, waarvan gewoonlijk maar één in gebruik was.
En toen zei de vader: “Jóng, waor geis se met mich haer?”
“Doe geis det bakkes in” zag d’r.
Kijk, het bakhuis stond gewoonlijk op een afstand van de boerderij een..een...een… zo wegens brandgevaar.
Eh… “Dao heurs doe in toes. Doe höbs hie nieks mieër te zegge. Doe geis ’t bakhoes in.”
En toen ze bij de poort waren en de poort buiten wilden gaan, toen stond in ene keer in de deur van ’t slaapkamertje van… aan..aan die paardenstal, daar stond een ouwe, witte man. Toen keek die zoon op en toen kende hij z’n grootvader, waarvan hij wist dat in dat kamertje eh… aan zijn eind gekomen was. En toen zei die man: “Jóng, sleip ‘m neet wiejer als toet hie. Zoea wiet höb ich mien vader ouch maar gesleip.”
Toen nam die zoon zijn vader weer mee terug in huis en ze hebben zich toen vanaf die tijd verstaan.
Eh… de zoon nam… had de boerderij van de vader overgenomen en eh… de zoon was altijd eh… nou eh… Hij nam ’t niet zo nauw eh… met z’n gedrag en..en..en..en zo en eh… hij lag met zijn vader voortdurend overhoop en op een gegeven avond kregen ze zo’n hevige ruzie dat ’t tot een handgemeen kwam. En toen zei de zoon tegen z’n vader: “En noe vluugs te droet.”
En hij pakte ‘m met zíjn armen beet en sleurde de ouwe man naar buiten. Maar dat was zo’n grote boerderij met zo’n ingangspoort en dan had je eh… rechts als je binnenkwam had je de… dat woonhuis, links had je schuur en stalling en dan vlak binnen de poort daar had je een… een paardenstal en daar waren twee slaapkamertjes bij gebouwd voor de paardenknechts, waarvan gewoonlijk maar één in gebruik was.
En toen zei de vader: “Jóng, waor geis se met mich haer?”
“Doe geis det bakkes in” zag d’r.
Kijk, het bakhuis stond gewoonlijk op een afstand van de boerderij een..een...een… zo wegens brandgevaar.
Eh… “Dao heurs doe in toes. Doe höbs hie nieks mieër te zegge. Doe geis ’t bakhoes in.”
En toen ze bij de poort waren en de poort buiten wilden gaan, toen stond in ene keer in de deur van ’t slaapkamertje van… aan..aan die paardenstal, daar stond een ouwe, witte man. Toen keek die zoon op en toen kende hij z’n grootvader, waarvan hij wist dat in dat kamertje eh… aan zijn eind gekomen was. En toen zei die man: “Jóng, sleip ‘m neet wiejer als toet hie. Zoea wiet höb ich mien vader ouch maar gesleip.”
Toen nam die zoon zijn vader weer mee terug in huis en ze hebben zich toen vanaf die tijd verstaan.
Onderwerp
SINSAG 0450 - Andere Tote spuken.   
SINSAG 0477 - Begegnung mit Geistern.   
Beschrijving
Een zoon en vader die samen op een boerderij leven hebben regelmatig ruzie. Op een dag komt het tot een handgemeen en wil de zoon zijn vader de boerderij uit zetten. Hij sleept zijn vader naar buiten toe, het erf over. Bij de verblijven van de knechten, bij paardenstal, verschijnt plots de overleden grootvader van de man, de vader van de vader, op de plek waar hij overleden is.
De grootvader zegt de man diens vader niet verder te slepen dan hier; dat is zo ver als hij zijn eigen vader gesleept heeft.
Daarop neemt de zoon zijn vader weer mee naar binnen en vanaf die dag hebben ze geen ruzie meer.
De grootvader zegt de man diens vader niet verder te slepen dan hier; dat is zo ver als hij zijn eigen vader gesleept heeft.
Daarop neemt de zoon zijn vader weer mee naar binnen en vanaf die dag hebben ze geen ruzie meer.
Bron
Radio-uitzending Vonken onder de As (NOS)