Hoofdtekst
"Ze moesten over een grachske springen".Tons op ne zekere keer verteldeg' ie, ze waren maar heel kleine, da was ons vader, nonkel Leo, nonkle Emiel en nonkel Theofiel en nonkel Oscar. En ze moesten over een grachske springen van ne meter grootte, newaar. "E, zegt ie Peetse Bouckaert, die over de gracht es, on ze moeten gaan loten zillen d'r uit zeen, en die ten halven de gracht es zal saldot zeen, en die op de kant es zal nen tweifeleire zeen. Ewel, ons vader wa d'n oudsten, ie moeste springen, over de gracht è. Ie zat t'r in, en 't was de slapsten van heel den hoop. Nonkel Leo sprong die de stijfsten was newaar, dendienen was t'r over, nonkel Theofiel en nonkel Emiel, de die sprongen ook en ze zaten op de kant van de gracht, da wa nen tweeëling, en dedie hè'n ulder alle tweeë verkocht. En nonkel Oscar die de jongstn was, was t'r ook over, en dienen hee gene saldot geweest. Omdan ze soms zoe'n zeggen van toveren of van spoken of ezo. Maar Peetse Bouckaert ha ulder dat veurzeid en 't was ezo. Wa zoe daar van peizen. En dat es echt gebeurd geweest.
Beschrijving
Vijf broers die samen op pad waren, moesten over een gracht springen, die een meter breed was. Een man die al aan de overkant van het water stond, voorspelde: "Diegene die halverwege in de gracht zal vallen, zal soldaat zijn. Diegene die aan de kant staat, zal een twijfelaar zijn". De voorspelling van de man kwam uit.
Bron
A. Desmyter, Gent, 1955
Commentaar
2.2 Tovenaars
oost-vlaams (zuiden: bevere en oudenaarde)
112
Kindertijd van de vader van de informant
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Bevere