Hoofdtekst
Beschrijving
Op een boerderij in Alsemberg had men een geit die ’s avonds om tien uur begon te blaten en pas ’s ochtends ophield, zodat de mensen niet konden slapen. ’s Ochtends was het dier helemaal bezweet en lag het in zijn stal alsof het dood was. Na enkele weken geloofde men dat de geit was betoverd en liet men de pastoor komen. De onderpastoor nam de zaak immers niet ernstig. De pastoor kwam de stal overlezen en besprenkelde de plaats met een gewijde palmtak. Daarna sprak hij tot de boerin: “Laat je echtgenoot vanavond eens naar de pastorij komen”. ’s Avonds kreeg de boer van de pastoor de raad om een stuk hout uit te hollen in de vorm van een mosselschelp. In de holte moest hij een dichtgeplooid papiertje leggen, dat hij van de pastoor had gekregen en dat alles moest hij boven de deur van de stal vastspijkeren. Hij mocht er onder geen beding aanraken en hij mocht het briefje niet opendoen. Daarna heeft de geit ’s nachts nooit meer geblaat.
Bron
E. Tielemans, Leuven, 1978
Commentaar
brabants (zuid-west)
119A
1904
memoraat
Naam Locatie in Tekst
Alsemberg   
Plaats van Handelen
Alsemberg