Hoofdtekst
‘k Heb ik nog gehoord van een jongetje op een hof en j’ (hij) had hij ook zo’n toverboek gevonden en d’rin gelezen en te verre gelezen he. Geheel d’hofstee zat vol met duivels. Zo dikke dat ze geen plekke meer hadden voor te zitten. ’t Zijn daar moeten vijf geestelijken bij komen, en lezen (bidden) dat ’t zweet op de grond liep he. En azo hebben ze die duivels were gekregen.
Beschrijving
Op een boerderij was een jongetje beginnen te lezen in een toverboek dat hij ergens had gevonden. Even later zat de boerderij vol duivels. Vijf geestelijken zijn naar de boerderij gekomen en ze hebben gebeden tot ze helemaal bezweet waren. Pas daarna gingen de duivels weer weg.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
2.3 Toverboeken
west-vlaams (kamerlingsambacht)
302
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Stene