Hoofdtekst
We hadden hier nen nonkel die te Zandbergen wonegen, en zijn ouwers waren dood, en die kwam hier voor zijn dingen te wassen; en hij had een honneken mee en als hij nen eind op den beeweg gegaan had, kwam dat honneken tussen zijn benen gekropen, en ’t was natuurlijk donker. En hij riep dan luidop: “Jommer (ja maar), kledden aske gij ’t zijt en zal ’t geen lachen zijn zelle!” luidop, want kledden bleef heel zeker op afstand. En mijnen nonkel was ne fellen zelle, want ‘k en zou niet gaarne een motte (slag) van hem gekregen hebben! En als ze weer in d’huizen kwamen liep ’t honneken weer weg, ’t was toen gedaan hé. Dat is gebeurd hé; ja, dat kan heel zeker al tachtig jaar leen zijn.
Beschrijving
Een man die in Zandbergen woonde, kwam in Appelterre zijn kleren wassen. Toen de hond van de man plots tussen zijn benen kroop, riep de man: “Ja maar, als het kledde is, dan zal je niet lang lachen!” Toen de man in een straat kwam waar huizen stonden, was het hondje niet bang meer.
Bron
M. Van Der Linden, Leuven, 1964
Commentaar
1.5 Plaaggeesten
oost-vlaams (denderstreek)
140
Oom van de informant
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Appelterre-Eichem   
Plaats van Handelen
Appelterre   
Zandbergen