Hoofdtekst
Daar aan Jan Ceyses stonden zo van die soetsen en daar was nen dikke ruwen afgewaaid en daar achter zat ich haas te wachten, daar kwam den haas ooch altijd. Die Jan Ceyses had daar e veld kolen staan. En ich zag den haas afkomen. Mil de dju, hij schiet mich de kolen voorbij en gaat op 't groen zitten. Ich was verg voor hem te pakken maar hij schiet mich hals over kop weg naar Jefke Lemmes opper. Maar de gard verdoeme, ich moest eruit de gracht door op Betteke Even aan. Daar wist ich alle koter, ich dacht daar vindt hij mich toch nie. Ich naar Betteke Even henne en de sneeuw was bevroren, dat knibberde en knabberde. Toen ich tien minuten in mijn splonk gezeten had, ich zat daar hennig en schoon, kwam ich eruit en de Bendersjacht was daar. Zo over Jefke Lemmes kwam ze van 't Hoxent af, over mich henne naar de Houtere straat en zo naar Bollen opper. En 't schoonste muziek, dat hebt ge nooit gehoord. En dat is echt. Als ge dat nu vertelt dan geloven de mensen och niemeer, maar dat heb ich zelf meegemaakt.
Beschrijving
Een man die op jacht was, zag een haas op een boomstronk zitten. Terwijl de man de haas achtervolgde, hoorde hij de Bendersjacht met wondermooie muziek voorbijvliegen.
Bron
I. Kenens, Leuven, 1957
Commentaar
1.4 Luchtgeesten
limburgs (noord-west)
65
memoraat
Naam Overig in Tekst
Bendersjacht   
Naam Locatie in Tekst
Eksel