Hoofdtekst
Mien vrouwe was een joar of drie oed, oet ze verhusden van Beveren noa Komen, met nen woagen getrokken deur twee peerden. Ze mosten passeren deur ’t bus van Beseloare. Olmetnekeer bleven de peerden stille stoan. Den boever stoend te vloeken en te tieren. Achter twee euren vielen de peerden nere van ’t zweet. Ze giengen achter andere peerden bie nen boer, mo ’t was geen advance. De paster kwam tonne. Je belas en ze kosten ton weg.
Beschrijving
Enkele mensen die verhuisden, reden met een wagen van Beveren naar Komen. Bij een bepaald huis bleven de paarden plots stilstaan, waardoor de knecht begon te vloeken. Twee uur later stonden de paarden nog steeds stil. De dieren waren bovendien helemaal bezweet. Toen men bij een boer andere paarden was gaan halen, wilden ook die dieren de kar niet trekken. Nadat de pastoor de paarden had overlezen, kwam de kar weer in beweging.
Bron
R. Callens, Leuven, 1968
Commentaar
west-vlaams (tielt en izegem)
389
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Izegem   
Plaats van Handelen
Komen   
Beveren