Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

JASPE0144_0146_11783 - Terugkerende dode neemt wraak

Een sage (mondeling), 1958

Hoofdtekst

‘k Gaan nu etwa (iets) vertellen dat gebeurd is korts achter d’ander oorloge. ’t Ging hier een schip in zee en ze visten een lijk op. Z’onderzochten hem, gelijk gewoonlijk, op de plaatse waardat ze de netten leggen. ’t Was geen visser, maar eerder een rijke tijp, etwaar (ergens) een passagier van een stoomschip dat etwaar (ergens) op een mijne gelopen was zeker. ’t Zat ton (dan) nog overal vol van die drijvende mijnen, van d’oorloge he. Dat lijk koste nog niet lange in ’t water liggen, want j’had nog al z’n kleren aan. Aan z’n gilet zat er een zware gouden horlogeketen en aan z’n pink een ring met een stijve (zeer) schone steen. J’had geen trouwring aan en ze voengen (vonden) ook geen papieren - geen pas, geen geld, niks, zelfs een portefeuille. Ze wisten dus niet wien dat ’t was. De reize was pas begost (begonnen) en ging nog wel een weke duren. Ze kosten dat lijk niet zolange aan boord houden, ze naaiden hem dus in een zeil en smeten hem in zee, da’s azo de gewoonte. Die keten en die ring zouden ze aan de waterschout afgeven. Den eersten dag wierd (werd) er niet over die vent gesproken, maar de tweede dag begosten (begonnen) ze te gissen naar de waarde van die ring en die keten. De derde dag waster al een die vroeg wat dat er daar mee gebeurde as ze ze dat afgaven. De schipper zei dat er ton (dan) een onderzoek gedaan wierd voor de familie te vingen (vinden), en as ze ze niet voengen (vonden) was dat voor de deze die ’t lijk gevoengen hadden. “Maar hoelange duurt dat gewoonlijk zo’n onderzoek?” vroeg die visser. - “Toe in ’t jaar nul,” zei de schipper die begoste (begon) kwaad te worden. “’t Is spijtig” zei de matroos, “ja het” zeien z’n maats. “Me (we) zouden ’t kunnen gebruiken.” De volgende dagen wierd er gevezeld onder de bemanninge. Die “poenke” speelde in under (hun) kop. De schipper koste wel raden wat dat er gebeurde, maar je (hij) zei niks. En eindelijk kwam het eruit: “Waarom moesten ze zieder (zij) dat goudewerk afgeven? Ze kosten ’t allemale goed gebruiken. Surtout dat het al niet te best ging in de visserij de laatste tijd.” En nog vele vijven en zessen. “Ja maar, ja maar” zei de stierman (stuurman). “Maar natuurlijk”, ze zouden allemaal zwijgen gelijk een graf, ze waren toch geen kinders meer, zeker, en ze zweerden allemale op under (hun) ziele-zalilgheid van noois of jamais under bek daarover te roeren. Ze mieken een kruis en spogen op de grond, dat is azo asje zweert. Dat goudewerk wierd in Brugge verkocht en de poenke (schat) verdeeld. Maar dat was nu juiste de weke voor Pasen, ze waren dus binnen gebleven en ze gingen dat schip een goeie schrobbinge geven. Alles een beetje opkallefaten (opknappen), terren (met teer bestrijken) en kuisen he. Maar in ene keer zegter daar een: “Kijkt een keer, Louw, die plekke gaat nonde ... niet uit.” En dat was juiste die plaatse waar dat dat lijk gelegen had, die planken waren daar donkerbruin. “Truntekouse, zijt een keer niet zo onnozel, pakt een beetje bruine zepe,” zei de stierman. Maar die mannen hadden goed zepen en schrobben, die donkerbruine plekke ging niet weg. Die plekke was zo groot of een mens. ’t Zweet stond zo dikke op under (hun) voorhoofd sè. Laten drogen, zei de stierman, ’t gaat wel wegtrekken. Maar dat trok niet weg. As ze weg waren probeerde de schipper van dat weg te schaven, maar geen avance he, die plekke bleef. ’t Was gelijk een mensenlichaam dat daar in die grond geprent stond. ’t Wilde niemand meer met dat schip varen en de stierman koste (kon) geen nieuwe bemanninge d’r voren vingen (vinden). Die sloepe heeft daar ton (dan) maanden vastegelegen, zonder uit te varen en ton hebben z’hem naar de werf gebracht voor af te takelen. Dat lijk had hem gewroken. ’t Leeft nu nog een van die bemanninge.

Beschrijving

Vlak na de tweede wereldoorlog voer in Oostende een schip uit. De mannen waren nog maar net vertrokken of ze vonden een lijk dat op het water dreef. Het was een rijke heer die een gouden horlogeketting in zijn jas had en een kostbare ring aan zijn pink droeg. Men kon het lijk niet identificeren. Omdat de reis nog maar net was begonnen en de mannen het lijk geen wekenlang op hun schip konden meevoeren, naaiden ze het in een zeil en gooiden het in het water. De ketting en de ring zouden aan de waterschout worden overhandigd, die dan op zoek zou gaan naar eventuele familieleden van de overleden man. Na enkele dagen besloot de bemanning het goud te verkopen en het geld te verdelen; ze beloofden elkaar aan niemand iets te zullen verklappen. Het goud werd in Brugge verkocht en het geld werd verdeeld onder de bemanning. In de week vóór Pasen moest het schip grondig gepoetst worden. Op de plaats waar het lijk had gelegen, waren de planken donkerbruin gekleurd. Omdat men de mysterieuze vlek op geen enkele manier kon verwijderen, vond de stuurman geen nieuwe bemanningsleden voor een volgende reis. Men heeft het schip nooit meer kunnen gebruiken.

Bron

J. Aspeslagh, Leuven, 1958

Commentaar

1.4 Luchtgeesten
west-vlaams (kamerlingsambacht)
129
Vlak na WOII
fabulaat

Naam Overig in Tekst

Pasen    Pasen   

Naam Locatie in Tekst

Oostende    Oostende   

Plaats van Handelen

Oostende    Oostende   

Brugge    Brugge