Hoofdtekst
4 En je had toch bang, hoor! Je had toch bang, hoor! En alles wat daar niet (pluis was, daar was je bang voor). En die stond ook altijd te loeren en die ogen, ja, die glinsterden, moet ik zeggen. Ja, dat was een ‘jong dochter’ (= een ongehuwde vrouw) en die woonde met haar broer. Praat maar met je opa, die weet dat.I Dat was hier op de Misweg?4 Neen. Tegenover Hemke (= hoeve van informant 9). Marieke, Zwarte Marie, heetten ze haar.I Zwarte Marie.4 Ja. En ‘alleman’ had bang ervoor. En die bezag je. En die had altijd, bijna alsof ze altijd een stok onder haar ‘sjùttel’ (= voorschoot) (had). Die stond altijd met de armen onder de ‘sjùttel’ (gevouwen) en dan bezag ze je. Enfin, die had door je uitgekeken. En dan kon je denken: "Pas op of ik heb het straks weer ‘plèkke’ (= liggen)." Maar ik zeg het je daarnet (nog), ik maakte me dan, in m’n eigen al, voor alle zekerheid - ik heb nochtans niet gauw bang voor iets, hoor - ik maakte me toch een kruis(teken). Dan dacht ik: "Maak je maar snel een kruis wanneer je ze ziet." Niet zodat ze het zag, maar inwendig, hé.
Beschrijving
In Zichen-Zussen-Bolder woonde een ongehuwde vrouw die de mensen vaak stond aan te kijken met haar armen over elkaar. Het leek wel alsof ze een stok onder haar schort had. Wanneer de mensen die vrouw zagen, waren ze bang en maakten snel een kruisteken om zich te beschermen.
Bron
H. Schoefs, Leuven, 1996
Commentaar
2.1 Heksen
limburgs (groot-riemst)
4E 139
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Zichen-Zussen-Bolder   
Plaats van Handelen
Zichen-Zussen-Bolder