Hoofdtekst
Voor de Blankenbergse vissers was het verboden in zee te gaan van Witte Donderdag tot Pasen. Als ze dat toch durfden doen, waren ze zeker van doodskoppen in hun netten te hebben in plaats van vis.
’t Was in het jaar 1891-1892 vóór dat ik mijn plechtige communie deed. Tante was nog al stief nauwe en gesparig en ze probeerde nonkel te overhalen om in zee te gaan. "Bah”, zei ze, "dat bestaat niet, de Oostendse vissers doen het wel en zij hebben ook geen doodskoppen in hun netten”.
"Ja maar ja, ikke, maar de équipage, ze gaan niet mee willen”. Dat was al een maand of twee, drie op voorhand dat tante probeerde en herbegon en ja, nonkel gaf toe en hij kreeg zijn équipage mee. Dat was natuurlijk gouwe geweten in ’t steetje. De woensdag vóór Pasen was geheel de visserij op de haven om die schuite te zien uitvaren die achter doodskoppen ging. Peist e keer, drie dagen vissen en doodskoppen meebrengen. Tante zei tegen mij: "Luistert e keer meistje, ge gaat drie dage nachtereke gaan lezen naar de kerke in al de diensten van de goê weke en ge moe geen kerkeboek meepakken. Ge moe lezen voor O.L.Vrouwe en heel den tijd zeggen: "O.L.Vrouwe als ’t U belieft, maakt dat nonkel met een schuite vis naar huis komt en niet met doodskoppen”. ’t Is gij die moet lezen, want O.L.Vrouw luistert naar de kinders meer dan naar de grote mensen”.
Op Witte Donderdag moest ik eerst naar den dienst en dan van de ene kerk naar de andere. Op Goê Vrijdag naar de dienst en naar de kruisweg. De zaterdag stond heel de visserij aan de haven. Tante’s broere was gaan zien, zijzelf durfde niet.
’t Was niet te geloven: een boot vol vis. Nonkel was alleen uitgevaren en heel de équipage kreeg een schone "paeye”. En ik kreeg een ei voor al die vis, omdat ik zo schone gelezen had zonder kerkeboek, wel duizend keren hetzelfde, en almaar van de ene kerk naar de andere, en dan naar ’t kapelletje van O.L.Vrouw (dat is nu afgebroken). ‘k Zat daar op ’n houten bankje. En dan naar ’t kapelletje van boer Lievens in de Kerkstraat (dat was daar gezet na de pokepidemie, geloof ik).
Tante’s broer kwam het zeggen van die grote vangste en de vis werd uitgegoten op straat vóór de deur. Ik sprong rond tussen de vis van contentement. Tante zei dat ze spaarde om haar huis af te breken en een nieuw te zetten. Ik moest van tante naar ’t kapelletje van O.L.Vrouw gaan en daar vijf kruisgebeden lezen op dat houten bankje.
’t Joar nadien is geheel de vischerij uitgevaren.
’t Was in het jaar 1891-1892 vóór dat ik mijn plechtige communie deed. Tante was nog al stief nauwe en gesparig en ze probeerde nonkel te overhalen om in zee te gaan. "Bah”, zei ze, "dat bestaat niet, de Oostendse vissers doen het wel en zij hebben ook geen doodskoppen in hun netten”.
"Ja maar ja, ikke, maar de équipage, ze gaan niet mee willen”. Dat was al een maand of twee, drie op voorhand dat tante probeerde en herbegon en ja, nonkel gaf toe en hij kreeg zijn équipage mee. Dat was natuurlijk gouwe geweten in ’t steetje. De woensdag vóór Pasen was geheel de visserij op de haven om die schuite te zien uitvaren die achter doodskoppen ging. Peist e keer, drie dagen vissen en doodskoppen meebrengen. Tante zei tegen mij: "Luistert e keer meistje, ge gaat drie dage nachtereke gaan lezen naar de kerke in al de diensten van de goê weke en ge moe geen kerkeboek meepakken. Ge moe lezen voor O.L.Vrouwe en heel den tijd zeggen: "O.L.Vrouwe als ’t U belieft, maakt dat nonkel met een schuite vis naar huis komt en niet met doodskoppen”. ’t Is gij die moet lezen, want O.L.Vrouw luistert naar de kinders meer dan naar de grote mensen”.
Op Witte Donderdag moest ik eerst naar den dienst en dan van de ene kerk naar de andere. Op Goê Vrijdag naar de dienst en naar de kruisweg. De zaterdag stond heel de visserij aan de haven. Tante’s broere was gaan zien, zijzelf durfde niet.
’t Was niet te geloven: een boot vol vis. Nonkel was alleen uitgevaren en heel de équipage kreeg een schone "paeye”. En ik kreeg een ei voor al die vis, omdat ik zo schone gelezen had zonder kerkeboek, wel duizend keren hetzelfde, en almaar van de ene kerk naar de andere, en dan naar ’t kapelletje van O.L.Vrouw (dat is nu afgebroken). ‘k Zat daar op ’n houten bankje. En dan naar ’t kapelletje van boer Lievens in de Kerkstraat (dat was daar gezet na de pokepidemie, geloof ik).
Tante’s broer kwam het zeggen van die grote vangste en de vis werd uitgegoten op straat vóór de deur. Ik sprong rond tussen de vis van contentement. Tante zei dat ze spaarde om haar huis af te breken en een nieuw te zetten. Ik moest van tante naar ’t kapelletje van O.L.Vrouw gaan en daar vijf kruisgebeden lezen op dat houten bankje.
’t Joar nadien is geheel de vischerij uitgevaren.
Beschrijving
Van Witte Donderdag tot Paaszondag mochten de vissers uit Blankenberge niet in zee gaan. Als ze dat toch deden, dan troffen ze allemaal doodskoppen aan in hun netten. Op een dag probeerde een spaarzame vrouw haar man toch te overtuigen om in zee te gaan. De vrouw zei: "De Oostendse vissers gaan ook in zee en zij hebben geen doodskoppen in hun netten". Op de avond vóór Witte Donderdag stond iedereen al te kijken naar de mannen die het zouden wagen om in zee te gaan. De vrouw die haar man had weten te overtuigen, sprak tot haar nichtje: "Ga jij iedere dag van de Goede Week naar de mis om te bidden. Je moet de hele tijd zeggen: 'Onze Lieve Vrouw, zorg ervoor dat oom met vis naar huis komt en niet met doodskoppen' Jij bent het die moet gaan bidden, want Onze Lieve Vrouw luistert meer naar kinderen dan naar volwassenen". Op Stille Zaterdag kwam de man met zijn bemanning terug; de netten zaten boordevol vis. Het volgende jaar gingen alle vissers tijdens de Goede Week in zee.
Bron
C. Dewaele, Leuven, 1967
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (oostkust)
316
1891-1892
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Goede Week   
Goede Vrijdag   
Stille Zaterdag   
Onze Lieve Vrouw   
Witte Donderdag   
Pasen