Hoofdtekst
De bokkerijders da was hie nie, da was meer op ’t Heiland. Da ware manne op ne besemsteel of zoewe. Ene van de bokkerijders was in een soort extase. En dieje ging no zijn vreumes, allee no zijn lief dan he. Da lief wist nie dat hij ne bokkerijder was. Ma na op zekere dag kreeg dieje een soort extase, zijn uur was gekome dat hem mee de bezemsteel weg moest. Hij was buite zich zelf en hij pakt een rolleke gare en in extase deed hem niks as ma bijte. Toen da een kartier geduurd had kwam hem tot zijn zelve. Ma zijn lief dacht "ene dieje zoewen kure krijgt moet nemieje kome" en ze begeerde hem nemieje. Da was ne mannelijke bokkerijder.
Onderwerp
SINSAG 1320 - Andere Räubergeschichten.   
Beschrijving
Een bokkerijder van op 't Heiland ging zijn vriendin opzoeken. Op zeker ogenblik raakte de man in extase omdat hij voelde dat hij moest wegvliegen op zijn bezemsteel. Om zichzelf te kalmeren begon de man te bijten op een rolletje garen. De vriendin vond het gedrag van de man zo vreemd, dat ze hem niet meer wilde zien.
Bron
M. Vankerkhoven, Leuven, 1964
Commentaar
4. Historische sagen
limburgs (grensgebied kempen-hageland)
119
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Kwaadmechelen   
Plaats van Handelen
't Heiland   
Heiland ('t)