Hoofdtekst
I Wat ik ook nog heb gehoord is van de weerwolf.20 Já [lacht], de weerwolf!I Vertelden ze daar ook verhaalkes over?20 Ja, ze vertelden van alles, hé. Dat is al geleden, toch al lang geleden, hé. Heb ik eens een keer horen vertellen, die ging dan door de bossen, hé, en die botten ‘pots’, ‘pots’, ‘pots’, die gingen dan zo (= maakten dat geluid) en hij maar omzien; die had bang gekregen daar. En op het laatste, begon hij rapper te gaan en die ging ook rapper, (die) achter hem z’n voeten. Op het laatste liep hij. Hoe harder dat hij liep hoe harder dat die achter hem liep. En toen kwam hij bescheten uit, waren het z’n botten. Caoutchouc botten had hij aan, wat dat (geluid) maakten. En daarvoor had hij bang.I Hij dacht dat het een weerwolf was?20 Ja, dat daar iets achter hem was. Hij had die … Hoe harder dat hij liep, hoe harder dat dat ook achter hem kwam. Ze gingen vissen. Maar het waren z’n botten. En zo meenden de ‘läöi’ vroeger (van alles). Hun inbeelding was groot, hé. Het was toch iets wat allemaal niet bestond, hé, maar die inbeelding, hé. Ja, ik denk het toch, hé [lacht].I Maar ze vertelden nooit dat een hond achter de ‘läöi’ aanliep, dat hij op hun sprong en dat ze hem moesten dragen of zo?20 Dat heb ik toch nooit nooit echt [hoest] … Heel echt, nee. Nooit zo, echt.
Beschrijving
Een man die door de bossen liep, hoorde de hele tijd een geluid achter zich. Omdat de man geloofde dat hij door iets werd achternagezeten, liep hij steeds sneller en sneller. Later stelde de man vast dat het geluid werd veroorzaakt door de wrijving van zijn rubberen laarzen.
Bron
H. Schoefs, Leuven, 1996
Commentaar
1.5 Plaaggeesten
limburgs (groot-riemst)
20H 341
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Herderen