Hoofdtekst
Een dochter han nen vent, en ze moest naar Berchem gaan spinnen. Ze was zo benauwd dat ze een tuitje katoen (garenklos) in haar boze (beurs) stak. Ze moest langs een bosselke passeren. Haar vent was nen beer (weerwolf), maar ze wist zij dat niet. Zo ze komt daar al mee ne keer nene beer tegen. Ze wierp 3 tuitjes katoen naar den beer voordat ze thuis was. Ze kwam daarbinst thuis en ze vertelt dat en begon te schreien. “Awel”, zei ze de moeder, “waarom schreit ge?” Zo de moeder zegt dat aan haar broers. ’s Anderendaags avond ging diene vent daar gaan omsteken (avond doorbrengen). Binst dat hij daar zat zei een van de broers: “Waar is uw berenvel?” Hij was zodanig beschaamd, dat hij niet meer durfde weerkomen.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Een meisje dat in Berchem moest gaan spinnen, stak enkele klossen garen in haar zak omdat ze voorbij een bosje moest en bang was. Toen het meisje daar een weerwolf zag verschijnen, gooide ze drie klossen garen naar het beest. Bij haar thuiskomst vertelde het meisje huilend wat haar was overkomen. Toen de verloofde van het meisje de volgende avond op bezoek kwam, sprak de broer van het meisje tot de man: “Wel, waar is je berenvel?” De verloofde was zo beschaamd dat hij zich daar niet meer durfde te vertonen.
Bron
M.-P. Kesteleyn, Leuven, 1964
Commentaar
1.6 Weerwolven
oost-vlaams (vlaamse ardennen)
459
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Zulzeke   
Plaats van Handelen
Berchem