Hoofdtekst
Een kudde eeksters kâm betien en kirde tegenien op. De minse zeje da da de tieltjes jacht wor. Ze goenke ni slôpe want deze nacht kâme ze deur. Asse de wind huurde ruise, stôke ze gewêede palm inne stoof en lazen het rozenhoedje. Die ni miejebad, werd kot van ôsem deur de macht van de tieltjes jacht.
Beschrijving
De wilde jacht was een troep eksters die met veel lawaai bijeenkwamen. Wanneer de mensen het geruis van de wilde jacht hoorden, gooiden ze gewijde palmtakjes in de kachel en baden ze een rozenhoedje. Wie dat niet deed, kreeg ademnood wanneer de wilde jacht voorbijvloog.
Bron
M. Hermans, Leuven, 1966
Commentaar
2.1 Heksen
limburgs (herk-de-stad)
107
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Tillekesjacht   
Naam Locatie in Tekst
Herk-de-Stad