Hoofdtekst
In de ach(t)ste eeuw kwam Sint-Evermwal van Compostella in Spanje, doa vaster bjôavet (= op bedevaart) gewees(t). En van Nijvel kwamter noa Maastrich(t), en toen ister (= is hij) verdwaald in Ruttebos met zijn zeven gezellen. Toen zagen ze doa lich(t); dat was de burch(t) van de wrede Hacco - dat was ene baanstroper en alles wa dzje wilt - , mè zijn vrouw, dat was e godvruchtig mins, en die he(ef)t ze ingelaten en eten gegeven en nach(t)verblijf gegund, mè ze moesten zo vroeg mogelijk vertrekken, an(d)ers jonde (= werden) ze vermoord. Hacco kwam thuis, en zijne luitenant vertelde het hem, dat doa vreemdelingen op de burch(t) geslapen hadden. Hacco ontstak in woede en sprong op zijn paarden en achtervolgde de pelgrims met zijn knechten. - Vijftig waren ze nie, dat was te opvallend, hein! mè hij was de machtige heer en meester hier in den omtrek! - Dat was ene bandiet, en hij he(ef)t ze slapend in het Ruttebos gevonden, hij he(ef)t ze allemaal kapot gemaak(t) en ze laten liggen. Pepijn van Herstal, die had het jach(t)rech(t) hier, en die he(ef)t de lijken gevonden en begraven, met e gebroken schild voor den Heiligen-Evermwal; die was heel an(d)ers, die was nog nie in ontbinding wei (= zoals) d'ander. Tweehonderd jaar, twee eeuwen ternoa, he(ef)t pastoor Ruzelinus e vizioen gehad. De joste (= eerste) keer was het niks; de tweede keer, nog niks... en de derde keer kreegter kastijding. Toen zijn ze op zoek gegaan, en ze hebben het graf gevonden. De bisschop is nog temet gekomen, en ze hebben een kapel gebouwd, en den Heiligen-Evermwal wordt vereerd as tweede patroon van Rutten.