Hoofdtekst
Te René Keysers – ’n boer, ’t was ‘nen haneliefhebber – en als hij naar zijn land ging, zijn hanen zaten in ’t park. En als hij ’n endje weg was, ze waren allemale uit. En als hij thuiskwam, hij stak ze were in ’t park. Maar hij had nog zijne rugge niet gedraaid, ze waren were uit! En hij ging in de koeiestal gaan kijken en zijn klein kind stond in de koeiesliet. En als hij keernde, ’t waren al slunsen in de keerne.En hij ging naar de paster, en de paster zei dat hij zijn maartje moeste wegzenden. En hij zond zijn maartje weg, en ’t spoken was gedaan.
Beschrijving
Een boer had zijn hanen in een hok gezet vooraleer hij naar zijn veld vertrok. Toen de boer een tijdje weg was, werden de hanen allemaal los gelaten. De boer keerde terug en sloot zijn hanen weer op, maar telkens werden het hok opengemaakt. In de koeienstal zag de boer zijn klein kind staan. Wanneer hij boter karnde, vond hij allemaal vodden in het botervat. Van de pastoor kreeg de boer de raad om zijn meid te ontslaan. Toen de boer dat had gedaan, gebeurden er geen vreemde dingen meer op zijn boerderij.
Bron
F. Van Houdenhove, Leuven, 1967
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (tussen schelde en leie)
308
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Avelgem