Hoofdtekst
De vissers zijn erg benauwd voor en zwarte katte. Het gebeurde een keer, ’t is een oude visser die mij dat verteld heeft, dat er toch een katte aan boord geraakt was. Bij ’t vallen van den avond kwam die katte te voorschijn, zeker van den honger. En iedereen had schrik. Moesten ze die beeste in zee smijten of wat? - Wachten, zei de kapitein. En ze staken de petroleumlampe aan in ’t kombuis, maar ’t glas brak. Ze probeerden een ander glas en ’t sprong ook. Dat was natuurlijk die zwarte katte die daar tussen zat. “Were naar huis” zeit de kapitein. En ze waren allemale kontent. In die tijd was dat liedje: “Miauw, miauw, roepen de kattinnen in de tij van ’t minnen” stijf (zeer) in de mode. Maar ze mochten dat niet zingen aan boord, of de kapitein zei: “In de dag is ’t minnen, maar ’s avonds is het spinnen”. Hij wilde daar mee zeggen: de korre (net) vermaken.
Beschrijving
Vissers waren erg bang voor zwarte katten. Toen op een schip 's avonds een zwarte kat tevoorschijn kwam, gebeurden er vreemde dingen. Men probeerde meermaals de petroleumlamp in de kombuis aan te steken, maar het glas brak elke keer. Uiteindelijk besloot de kapitein dat het schip terug naar huis moest varen.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
1.4 Luchtgeesten
west-vlaams (kamerlingsambacht)
100
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Oostende