Hoofdtekst
Ja, en dan bij ons diezelfde die dat vertelde: "Ger hadt eens moeten bij ons gezeten hebben", zei hij, dan zoudt gij niet zeggen, dat heksen bestaan er (niet bestaan) en bij war ehn bij war, gaan winkhout holen, eh, kenden dat , veur manden te vlechten hé, allé ger zijt toch plat, wei zullen het mer mer plat hawwen hé (jaja) en hij war aan den avond, ware ze gaan hout lajen aan de voddenmerkt zeggen ze, en de voddenmerkt, daar dorsten, degene die geloofden aan heksen, die dorsten daar met den avond, niet heergaan hé, maar zij hadden moeten hout lajen (dat war aan de Maas dao erges?) Aan de Maas daar waor ze nu die keezel uithalen, zijt der daar nog niet geweest? (jàjà, toch al) Jà nu had dat get lang geduurd nu werd het donker, en Wullem, dat was dus Willem en Jef, de twee gebroers die ik daar effe zei, en die Giel Monnissen daarachter die gingen daar, ik ben ook al daar gaan plenken, die korfden hé, en dan zaten ver, jä, die gene stoel had, hij had daar nog een auw kist staan hé, wie ze vroeger hadden hé, daar zaten wer dan op eh, en zij korfden eh, en die Giel Monnissen eh, die ging dan ook plenk-ochteren eh. En die had een paard, en dat was nogal een uwig paard zo, geen boerenpaard, zo een half en half en die ging het halen en hij zette zich voor op de koer hé. Jà en wie ze aan den Alfen zijn wei kwamen (Gilpen heette dat). (tot ongelovige vrouw) -Jamaar neen, dat was echt, Willem vertelde dat, maar Giel die deed dat hé. En hij zat voor op de kar éh, en Willem zat achter d’rop. En in eene keer daar was de weg zoget uitgehold, - en dat war altijd ene holle weg waor ze zich het bangste voor maakten hé - en in ene keer begint hij op ’t paard te stampen vanonder hé, en tegelijkertijd, zo’n dobbel lijn hé, voor den toom hé, hij liet dat paard op, kijk nu kost dat paard niet vooruit, hé, maar hij stiet toch op hem en dat paard dat steigerde hé. En Willem: "Hei Willem, een heks, wer komen niet meer vooruit, gangk eens af" "Nei nei", zei Willem, "gangk dich mer af." Maar die hield zich maar aan ’t stoten op dat paard, achterna sloeg de kar op, en Willem met het heel hout, héhéhé, van de kar af. Dat was de heks, die ’t paard niet doorliet hé. En als der hem dat hoorde vertellen hé, zo smakelijk hé, dan had hij ook de heks gezien.
Onderwerp
SINSAG 0539 - Hexe bannt an den Platz
  
Beschrijving
Drie mannen gingen op een avond hout halen op de voddenmarkt. Omdat op die markt veel heksen rondliepen, durfden de mensen daar 's avonds niet te komen. Toen de mannen met hun kar vol hout terugkwamen, deed één van de mannen stiekem het paard stilstaan opdat de anderen zouden denken dat er een heks in het spel was.
Bron
P. Knabben, Leuven, 1970
Commentaar
2.1 Heksen
limburgs (maasvallei)
K/XVI/-
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Kotem