Hoofdtekst
Né, ‘k zeg dat waren alleszins mensen die op de Berg woonden né. En hun kind was ook ziek né en ’t deed niets anders of schreien. En ze gingen ermee naar Ieper, naar de paters né. En de paters vroegen of er daar geen vrouwmens in hun huis geweest was né. Zo, zij peinsden en ze deden en ’t kwam in hun gedacht dat er daar één geweest was zo, dat vrouwmens die zogezegd jongens betoverde né. Zo de pater heeft toen gelezen d’erover né en een medailletje gegeven né en zei: "Kijk, ge moet dat medailletje aandoen zie né, en als ze nog komt né", dat was een vrouwmens die rondging met een pander (mand) né, "en als ze nog komt, ze gaat daar alzo aan ’t deurgat staan né en ze gaat zeggen: "Emelie, hoe is’t met ’t kind?" en ge moet zeggen: "God zij gedankt, goed." "En ze gaat", zegt hij, "haar pander pakken en ze gaat voortgaan en ze gaat nooit meer over de zulle komen." Zo ja, haar vent was daarvoor zo kwaad en hij zegt: "Ze gaat niet meer moeten komen. Als ze nog durft naderen, ‘k kap ze de kop in twee." Zo, op een zekere keer, Gorren moest nu naar het vertrek né. En binst dat hij nu juist naar ’t vertrek was kwam dat vrouwmens né met haar pander. Zo, ze komt binnen né en ze zegt tegen Emelie: "Hoe is’t met ’t kind?" né. Zo Emelie zegt: "God zij gedankt, ’t is goed." Zo Gorren was dat gewarig (voelde dat) dat ze daar was en hij peinsde: "Kijk, ’t is ’t moment. ‘k Ga d’er nu naar toe gaan zie." Maar hij was daar zo gedwongen en benauwd dat hij van het vertrek niet kon né. En dat was lijk altijd alzo boven z’n hoofd dat zwaard dat hemzelf peinsde de op af te kappen né. En ja, hij kon d’er niet van af hé. Né, en pertang (nochtans), lijk die vent hij was eigenlijk van de duivel geen benauwd. En toch moest hij d’eraan onder doen. Toch kon hij niet weg. Al zo lang of dat ze daar binnen was in huis kon hij er alleszins niet van en was hij zo benauwd en was hij zo gedwongen dat de druppels zweet van zijn aangezicht liepen. En pertang hij heeft dikwijls verteld dat hij van de duivel geen benauwd was, maar dat moment, dat, allez gauw, dat ’t niet te geloven was welke verlegenheid hij daar beleefd heeft.
Onderwerp
SINSAG 0539 - Hexe bannt an den Platz
  
SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   
Beschrijving
In Beselare had men een kind dat de hele tijd huilde. Men ging met het kind naar de paters van Ieper, die vroegen of er geen vrouw op bezoek was geweest. De mensen hadden inderdaad een vrouw over de vloer gekregen, over wie men vertelde dat ze kinderen betoverde. De mensen kregen een medaille om aan de deur te hangen. Als de toveres nog eens naar de toestand van het kind zou komen vragen, moest men zeggen: "God zij dank goed". Daarna zou de toveres weggaan en nooit meer langskomen. De mensen deden precies wat de paters hen hadden aangeraden. Toen de heks bij de deur stond, geraakte de vader van het kind niet van het toilet om de heks een afranseling te geven. Het leek wel alsof hij was vastgetoverd. Boven zijn hoofd zag de man de hele tijd een zwaard. Zolang die vrouw niet vertrokken was, kon de man niet opstaan.
Bron
F. Ramon, Leuven, 1975
Commentaar
2.2 Tovenaars
west-vlaams (ieper)
1
fabulaat
Naam Overig in Tekst
paters van Ieper   
Ieper (paters van)   
Naam Locatie in Tekst
Beselare   
Plaats van Handelen
Ieper   
Beselare