Hoofdtekst
Peejge Lakoente ging e keer gon wandeln. ’t Woren twee paters mee. Ze passeerden dor voor èn hof wor dat den hoend zo lelijk dei. En ze vroegen aan Peejge worom dat dien hoend zo lelijk dei. "Wel," zei Peejge, "weet je gieder dat niet? Ze gon vanavond die hofsteê hier kommen bestelen." "Wel," zein die paters, "we zoen dat moeten gon zeggen an die boer." Ze gingen nor die boer en de boer vroeg an Peejge otten hij da wilde doen. "Jaa’k", zei Peejge, "mor ‘k moeten e notelare jaarschote (scheut van een jaar oud van een notelaar) èn en twolf stoelen en twolf busschen hoet. En ze makten ze. En o twolve wos, kwamen ze met twolven binnen. "Zet julder mor," zei Peejge. En die mannen zaten dor en Peejge makte vier en die twolf mannen die van ulder stoel niet meer kosten, woren bijkans verbrand. En o z’ulder e bitje verwarmd an, gingen ze zieder weg, en ze mosten nieten meer weten.
Onderwerp
SINSAG 0750 - Andere Zauberei.   
SINSAG 0666 - Zauberer bannt an den Ort.   
Beschrijving
Een man ging samen met twee paters wandelen. Het drietal wandelde voorbij een boerderij waar de hond luid blafte. De paters vroegen waarom de hond zoveel kabaal maakte, waarop de man antwoordde: "Weten jullie dat niet? Vanavond zal men hier een inbraak plegen". Op aanraden van de paters ging de man de boer waarschuwen voor het onheil. De boer vroeg de man om hulp, waarop de man zei: "Ik heb een scheut van een notelaar nodig, die een jaar oud is. Geef mij ook twaalf stoelen en twaalf bussels hout". De boer gaf de man alles waar hij om gevraagd had. Die nacht kwamen er twaalf rovers binnen. "Ga zitten", zei de man, waarna hij het vuur aanstak. De rovers geraakten niet meer van hun stoel, waardoor ze bijna verbrandden. Na die beproeving gingen de rovers weg en keerden niet meer naar die boerderij terug.
Bron
S. Top, Leuven, 1964
Commentaar
2.2 Tovenaars
west-vlaams (vrijbos)
21T
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Langemark