Hoofdtekst
Van Jaan (= Hern-St-Hubert) op Neerrepen, op de 'Binkel' doa spookte het. Doa was ene met zij(n) metske (= meisje) aan 't wandelen; mè dat was ook zo ene, as hun uur doa was, rond twalef uren, dan moesten ze gaan. Dan veranderden ze in bees(t) of in ene vuurbol. En die, die moes(t) gaan as weerwolef; hij zei tegen zij(n) metske dat ze hem een ogenblikske moes(t) wachten en dan waster te-van-door (= er vandoor). Terwijl kwam doa ene weerwolef dat metske plagen, mè zij gooide hare maalneuzik (= zakdoek) de loch in en die weerwolef pakte ternoa en dan amuseerdeter hem doamet. Wei de jong terug bij 't metske kwam, hongen de vetse (= vezels) nog in zijn taan (= tanden). Kik!, hij verscheurde haar nie, mè de maalneuzik.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Op de 'Binkel' tussen Hern-Saint-Hubert en Neerrepen spookte het. Een jongeman die er met zijn vriendin ging wandelen, zei onderweg: "Ga maar verder. Ik moet even een boodschap doen." De jongen gaf zijn vriendin een zakdoek en zei: "Als je een grote hond zou tegenkomen, gooi dan deze zakdoek naar zijn muil. Dan zal de hond je niets kunnen doen". Wat verderop kwam het meisje inderdaad een hond tegen. Ze gooide de rode zakdoek naar het dier. Toen haar vriend terugkwam, zag het meisje dat hij de vezels van de zakdoek nog tussen zijn tanden had. Het meisje wilde de jongen nooit meer zien.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
1.6 Weerwolven
limburgs (tongeren en omstreken)
1016 (2)
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Tongeren   
Plaats van Handelen
Neerrepen   
Binkel   
Hern-St.-Hubert