Hoofdtekst
Daar was een vrouwmens die in Middelkerke woonde en ze koste (kon) nog een brokke (beetje) weg wè d’r mee met de toverij, z’heeft hier nog in de strate gewoond, elk was ter benauwd van. Célinne Priest heette ze. op een noene, de mensen waren bezig met ‘et eten en z’had woorden met die mensen, maar dat vrouwmens koste (kon) toveren wè, en ’t speelde één van de meisjes van die mensen in de duinen, van een jaar of elf, in in ene keer dat meisje al haar kleren waren al aan ’t branden, en ’t liep azo naar binne en ’t hangde daar een vogelkotje, maar ’t waren maar juiste de kleren, al branddend (sic) niets aan ’t lichaampje, dat waren tiertjes (vogelsoort) en dat vogelkot kwam in ene keer ook in brande. En dat was ook zij die dat gedaan had. En ze koste kwe (kwa) hand leggen op d’joengers (kinders). Ze ging in alle huizen en as ze een kind hadden, z’hadden ’t zitten. En overal waar dat ze binnenkwam lapte ze dat aan de mensen.
Onderwerp
SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   
Beschrijving
In Middelkerke woonde een vrouw die kon toveren. Overal waar ze de kans kreeg, behekste die vrouw de kinderen. Toen de vrouw op een dag ruzie had gemaakt met een gezin, zorgde ze ervoor dat de kleren van het dochtertje van die mensen begonnen te branden. Het lichaam verbrandde echter niet. Ook het vogelnestje dat daar hing, vloog in brand door toedoen van de heks.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (kamerlingsambacht)
163
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Oostende   
Plaats van Handelen
Middelkerke