Hoofdtekst
’t Koren was lang en ’t was daar olsan zuk ’n indelijk (geweldig) leven. De mensen kostegen nie slapen dervan. ’t Was ’n gebeurel van olle duvels. ’t Waren twee kaboterkes die d’rin zittegen. ’t Mannevolk ging der naartoe, maar de kaboters paktegen ulder stokken: "O je ogauwe nie weg ’n zijt, me trekken ulder kop of." "Ge moe maar zien da je geen leven meer ’n maakt." "Me gaan der houden zolange of da me willen;" Ze gingen voort, want ze gerochten benauwd. ’t Mannevolk en hè nie meer weregekeerd. En ’t was gedaan mee ’t leven.
Beschrijving
In een korenveld in Harelbeke zaten twee kaboutertjes die zoveel lawaai maakten dat de mensen uit de buurt niet konden slapen. Toen enkele mannen naar het veld gingen, pakten de kabouters hun stokken en zeiden: "Als jullie niet gauw weg zijn, dan trekken we jullie kop eraf!" Daarop zeiden de mannen: "Jullie mogen geen lawaai meer maken". De kabouters antwoordden: "Wij maken zoveel lawaai als we maar willen!" De mannen waren bang en vertrokken. Sindsdien heeft men in het korenveld geen lawaai meer gehoord.
Bron
G. Speecke, Leuven, 1959
Commentaar
1.2 Aardgeesten
west-vlaams (menen en omstreken)
11
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Harelbeke   
Plaats van Handelen
Harelbeke