Hoofdtekst
- Weet je wat dat ik ook gezien heb né, tussen het Bloembos? Dat er daar een lichtje altijd op en neer ging. Dat heb ik nog gezien.- Dat was een doodkaars dat ze zeien.- Ja. Dat was toen een doodkaars. Maar op een zekere keer, ja maar, dat gebeurde nog al dikwijls een keer daar in ’t Bloembos. Né, dat was een groot bos. En ’t was daar een wegeling en ik zat te waken ginder aan de Passendalemeersen achter de hazen en ‘k zag daar drie man komen. ’t Was rond twee uur van de nacht zeker, ‘k zag daar drie man komen. ’t Was rond twee uur van de nacht zeker, ‘k zag daar drie man komen, met elk een grote kluts op hun rug. En als ze naderden, ik dook mij en als ze naar (naderbij) genoeg waren ’t was Yen Carol, Pee Carol en De Meubelmakers, die ik goed kende, met elk een zak hennen op zich. En ’s anderendaags ’s ochtends ‘k hoorde toen zeggen dat dinges hennen gestolen waren. Waar dat Lesage nu woont. Ja, zie je’t, maar zij hadden daar al verkeerdingetjes omdat er niemand meer had durven passeren né.
Beschrijving
Bij het Bloembos bewoog altijd een lichtje op en neer. Dat was een doodkaars. Een stroper die omstreeks twee uur 's nachts bij de Passendalemeersen op hazen zat te wachten, zag in de verte drie mannen lopen die hij kende. De mannen droegen elk een zak met hennen op hun rug. De volgende dag hoorde de stroper zeggen dat er ergens hennen waren gestolen.
Bron
F. Ramon, Leuven, 1975
Commentaar
1.3 Vuurgeesten
west-vlaams (ieper)
5
memoraat
Naam Locatie in Tekst
Beselare   
Plaats van Handelen
Passendalemeersen (Beselare)   
Bloembos (Beselare)