Hoofdtekst
M.B. zij hadde een koffer binnen, en als me goengen daar, ze was bezig met lezen, z’hefte d’ulle (deksel) op van den koffer en ze smeet dien boek derin, maar ze zeggen dat z’afgehaald geweest heeft van den kapelaan.En op zekeren dag X’s kind was in de wiege en ze ging derbij: “Maar dat is een schoon kindje”, zei ze. En ’t kind schreeuwde dag en nacht en z’n hoofd stoeg azo scheef en z’hebben naar de paters geweest en als ze werekwamen ’t kind sliep en ’t schreeuwde niet meer.
Beschrijving
In Haringe woonde een vrouw die vaak in een vreemd boek zat te lezen. Wanneer er iemand binnenkwam, gooide ze het boek snel in een houten kist. Men gelooft dat de kapelaan dat boek op zekere dag is gaan ophalen. Toen de vrouw bij iemand op bezoek was geweest, waar een kindje in een wieg lag, stond het hoofd van het kindje scheef. Het kind huilde bovendien dag en nacht. Nadat de ouders van het kind naar de paters waren geweest, sliep het kind en huilde het niet meer.
Bron
A.-M. Devynck, Leuven, 1965
Commentaar
2.3 Toverboeken
west-vlaams (franse grens)
402
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Haringe   
Plaats van Handelen
Haringe