Hoofdtekst
(...) Dat was een weerwolf wor. En als hij zijn streken kreeg dan gaf hij zijn moaslat aan het meisje. Hij zegt: 'Als er daar zeleven iets aanvalt, gooit hem dan met die moaslat in zijn gezicht.' Maar toen was hij weerwolf en een beetje daarna was hij weer mens, wor. En toen hingen daar nog de vetsemen van de moaslat in zijn tanden.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Een jongen sprak tot zijn vriendin: "Als één of ander beest je wil aanvallen, gooi dan deze zakdoek naar zijn muil". Toen de jongen even later terugkwam, had hij de vezels van de zakdoek nog tussen zijn tanden. Het was een weerwolf.
Bron
W. Achten, Leuven, 1971
Commentaar
1.6 Weerwolven
midden-limburgs
g
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Wimmertingen