Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

CDEWI0607_0615_32273

Een sage (mondeling), zondag 17 mei 1998

Hoofdtekst

I -En van de mare gereden.II -Van de mane gereden.I -Niet van de mane, maar van de mare, dat is de maar. Weet gij daar iets van? (Lea kijkt vragend) 27 -Ja, zie.II -Wel zo iets dat op u sprong ‘s nachts en dat ge zo beklemd waart.I -Ssst! (Ik kijk naar mijn vader met een boze blik omdat hij het motief op voorhand verklapt.)27 -En dat ge niet meer kunt asemen?I -Ja, hebt gij dat gehad?27 F -Ik heb dat niet gehad, maar in den tijd, Marie Van Daele, die heeft dat wel eens gehad. Dat is juist en dat was in de tijd van die Lokkefie (heks) hé. II -Ah ja, zeg eens, want dat weet ik niet.I -Lokkefie, was dat een heks die daar woonde?27 -Ah, wel, ze woonde daar niet : ze woonde in Sint-Antelinckx en die liep zo (Lea blaast en schuifelt) ja, met waspoeder, ja, wat ga ik zeggen? Ze verkocht waspoeder en als ge zoveel kilo’s kocht, zo was het toen al en dat is zeker 200 jaar oud, met een groot huishouden, dan liet ze u gerust, maar als ge zoveel kilo’s kocht en ge had dan weer eens niet gekocht, was ze daar een beetje ...II -Nijdig voor?27 -Ja, kwaad om, boos om en Rome (Rome Herman, familie van Lea), ginder boven die zei dat ze toch overal eens moest gaan, want zelf verkocht ze boter en melk, waarop die heks zei: “Ik zal jullie wel liggen hebben!” en Maria, twee dagen nadien, die ging hé, slapen, jong en ze dierf zij ‘s morgens niet meer uit haar bed en niet meer in haar bed en ze zei dat ze ‘s nachts geen asem meer had en dat ze helemaal geen weg meer kon.I -En heeft ze die heks dan gezien of wat was dat?27 -Dat was ene die rondliep, Lokkefie hebben ze altijd gezegd dat dat een toverheks was, gelijk vroeger.I -En die zou dat gedaan hebben?27 -Die zou dat gedaan hebben, zeiden ze, maar dat was, want Maria heeft dan nog weest slapen bij mijn meetjen, ginder boven op de Hogeweg, waar mijn tanta Nie woonde en dat de die ook zei: “Ai, ai, ai, Lea,” zei ze, “Kijk, dat was toch wel iets, dat mij dat (overkomen) is.” – “Och, gij, Maria!” zei ik, “Ja, ja!” zei ze, zegt ze “Mijn moeder heeft het u ook uitgelegd” zegt ze, maar dat is geen zottigheid en dat heeft de die ook gehad en dat jong heeft dan tegenslagen gehad en dat zeiden ze: “van de maone gereên.” (van de maan gereden). Ah ja, die is al, die is al lange.II -Dat is iets gelijk dat op u springt hé.27 - ‘t Schijnt, en dat dat u zogezegd zou versmachten hé. Zij (Maria) was schou (bang) zulle (hoor).I -En waren daar middeltjes tegen?II -Maar ‘t is misschien iets met uw bloed of zo?27 -Vroeger jaren bestond dat toch ze (hoor) ja, ja.II -Maar ‘t komt misschien omdat ge een hoge bloeddruk hebt of zo?I -Maar denkt ge dat dat waar is? Gelooft ge (daar zelf in)?27 -‘t Is dan zelfs zover geweest hé, hoor, mijn moeder gaf er toch geloof aan, ik ga u iets wijzen (tonen). Kijk!(Lea toonde ons nu een klein doosje dat een relikwie schijnt te bevatten.)II -Ha! Den ding die onder in het bed zat, zo een dingetje, een potje.I -Is dat een paasnagel?27 -Ja.II -Ik heb dat bij mijn moeder ook nog gezien.27 -En dat is zo oud, van als mijn grootmoeder en mijn moeder en was nog niet lang getrouwd.II -En wanneer is uw moeder getrouwd?27 -Oei, oei, oei!I -En wat staat er in dat dekseltje geschreven?II -Heilige Herten van Jezus en Maria weest mijn toevlucht.I -En hier staat er zo’n kenteken in, hé, en wat zit daaronder?27 -Gaar, ‘t schijnt een stukje kleding.II -Was en een stukje kleding.27 -En bij ons kwam ze niet meer binnen hé! (toon stijgt)I -En denk je dat dat waar is of dat er?27 -Ah, maar daar geef ik (geloof aan?), dat is juist.II -En ge kon dat kopen bij de paters die dingen hier?27 -De paters moesten thuns (toen) aan huis komen wijden.I -En kon die dat doen die maar om u zo te komen besluipen ‘s nachts?27 - ‘t Schijnt dat dat ook een geest was, iets dat u wou, pakt als ge ligt te slapen, dat kon toch niet binnenkomen.I -En kon ge dat zien of?27 - ‘t Schijnt dat ze dat gewaar worden dat gij niet meer, en ja, als gij daar goed tegen bestand zijt, want zij die ôt (had) altijd, als wij bij mijn meetjen gingen slapen hé, zij die ôt (had) altijd volle schoenen aan. Hebt gij ook volle schoenen aan?I -Ja. (aarzelend)27 -Zij ôt (had) altijd volle sletsen (pantoffels) en die sletsen zette ze altijd met haar hielen juistekes voor het spaaneberd (wij sliepen bijeen, zij langs de buitenkant, ik tegen de muur langs de binnenzijde).I -Dus met de hiel naar het bed gericht?27 -Ja, en dat had ik van mijn moeder ook geleerd.II - ‘t Spaaneberd, is dat het einde, achterste van het bed?27 -Nee, dat is de zijkant van het bed.I -De zijplank?27 -Ja. I -En draaide ge soms ook uw pantoffels niet om, zodat ze met de zool omghoog liggen en zo gekruist hé, dat heeft een andere madame (Informante 26, Angela Rasschaert) mij gezegd.27 -Ah nee, dat deed ze niet, maar ze zei altijd, die Maria: “Lea, doe u maar volle schoenen aan!” en altijd die zetten we onze pantoffels zo, want zij had het immers voorgehad hé, ik moest langs mijn kant geen zetten. Het schijnt dat ze er dan niet in konden. We zetten dus onze volle sletsen met de (punt) naar buiten, de hiel tegen de kant van het bed en mijn meetje deed dat ook altijd.I -En hebt ge nog andere dingen gehoord over de maar of zo?27 -Maar daarom weer zo, maar Maria die was schou (bang) zulle (hopor).II -Maria, wie was dat eigenlijk?27 -Ah Maria Van Daele en die heeft veel miserie gehad in haar leven ook en ze is met Klopkens Jefke getrouwd, met Maria d’Hoker haar broer, heeft ze toch getrouwd geweest als ze al wreed oud was, ah ja, Maria en ik en bij mijn meetje ginderboven hé , bij weduwe Roelandt, daar hebben we zeker vijf jaar aan een stuk weesten slapen. Dan was er nog geen gedacht van met Jefken te trouwen, want dat jong is daar thuns (dan) maar mee getrouwd op ‘t laatste, ach ja.I -En heeft ze niet getrouwd geweest daarvoor, nee?27 -Bah neen, jong, want ze was zeker ‘42 of ‘43 jaar als ze Rita gehad heeft.I -En waren er nog andere dingen die die heks kon, die Lokkefie, wat deed die zo allemaal om de mensen te pesten?27 G -Overal lopen voor niet te deugen. Ze heeft zo een keer een hele hoop, maar dat weet ik niet ze (hoor), van die pattoters (aardappelen), of dat de die dat zou gekunnen hebben. Dat was zeker toch maar nat uitgedaan en opeengegoten.I -En wat had ze gedaan met die patotters (aardappelen), ze had die slecht gemaakt of zo?27 -Ah rot.II -Ah ja, als ze ze nat uitdoen en dan opeengieten, is het toch normaal dat ze rotten.27 -Ah ja, als ze dat doen, is het normaal dat ze rotten, maar allez, ze staken dat dan ook op haar , maar toch alleman voorzag zich wel, ge ziet het gij hé (de informant verwijst weer naar de paasnagel.)I -En waren er nog middeltjes om zich daartegen te beschermen buiten een paasnagel of zo?27 -Dat weet ik niet zulle (hoor). Niet binnen laten peins ik, als ge het op voorhand weet hé.I -D’er heeft mij eens iemand verteld dat ze nagels in de muur boven de deur klopten in de vorm van een kruis, één al boven één al onder en twee opzij. Wierd dat hier ook gedaan?27 -Daar weet ik niets van. Dat is verschillende kanten peins ik.I -Dat was een madame van Herzele, allez, maar toch dicht bij Zottegem, maar toch Herzele al.27 -Ze zouden zij veel, maar daarbij ‘t een is ‘t ander niet ook hé.II -En rond het huis gaan en het Sint-Jansevangelie lezen als het donderde, hebt ge daar al van gehoord? Dat deden ze toch ook.I -Kent gij dat het Sint-Jansevangelie?27 -Dat is peins ik, toch meer een beetje. (aarzelt)I -Gelooft ge dat niet?II -Mijn moeder haar moeder deed dat nochtans. Dat weet ik nog.27 -Ah ja, Sidonie.II -Sidonie.27 -Ah ja, ziet ge dat is allemaal de trant van mijn moeder.II -En dat hadden ze ook. Ze ôn (hadden) zij dat ook zulle (hoor) (mijn vader wijst naar het paasnageldoosje), maar ik weet niet waar dat dat vervaren is.27 -Bij ons hadden ze dat in die tijd van Lokkefie.I -Weet gij hoe die heks heette, had ze een naam of?27 -Lokkefie zeiden ze erop en ze was wreed graag zo met die jonge kinderen ook. En moeder zei thuns (dan) altijd: “Als ze op u roept of iets geeft ...” ge weet wel kleine kinderen, een spek of een koek, ah ja, jongens dikwijls in die tijd, hoe gaat dat, ik ben nu 63 jaar en als ge dan zo een klein protteke zijt, ah nee, allemaal niet aanvaarden, dat mocht niet. Ik peins dat die van Sint-Antelinckx of Woubrechtegem ievers was.II -En was dat een lelijke of zo?27 -Aiaiai! Jongen! ‘t Was precies de duivel! Ze was zo gerimpeld, hoe moet ik dat zeggen? Hebt gij Pietramands Mathilde van leven nog gekend?II -Bah neen ik, jong!27 -Ze was zo (zucht met afkeer), hoe moet ik het zegggen? Gerimpeld . Ze maken zo in ‘t school van die heksen met zo een wreed lange neus, met van dat papier maken ze dat, dat was juist gelijk, dat was juist gelijk. I -En had ze zo ogen misschien die nogal streng stonden?27 -Ja, zo redelijk grote ogen en ze kon dat zo (de informante laat haar ogen rollen en kijkt verschrikkelijk streng), als ze zei: “Kom achter een pilde”, ze zei geen “spek” hé, een pille (pil)!II -Ah ja, een pilde (pil).27 -Een pille of een koek. Ze kon zo als ze mijn moeder, maar ze wist dat, maar ze moest geen poeder meer leveren ook, zulle (hoor)! ‘t Was gedaan en een paasnagel onder de deur!II -Maar die dat (wijst opnieuw naar het paasnageldoosje), verkocht ze dat zelf niet?27 -Nee, zulle (hoor)! (heel overtuigd)II -Want ze zou zo eerst de mensen schou (bang) kunnen maken en het dan zelf verkopen.I -Jamaar hé die kunnen daar niet tegen hé!27 -Héla! Daar moeten ze niet van weten hé! En van wijwater (ook niet)! (overtuigd)I -Was ze daar schou (bang) af (voor)?II -ze heeft geen waspoeder meer moeten leveren bij jullie dan?27 - ‘t Was gedaan.II -Maar ze had zij toch niets gedaan.I -En dierf ze over uw dorpel komen nadat ge dat daaronder gestoken had?27 -Nee, maar er waren er nog die niet meer dierven binnenkomen. Mijn moeder heeft ze van levens (nooit) niet willen noemen.II -En die niet meer binnen kwamen?27 -Jawel, vroeger hé, Raf, jongen, ‘t is niet gelijk als nu en vroeger heeft er iets bestaan, ge moogt gerust zijn!I -Denkt ge dat het waar was dat er sommige heks waren, dat ze iets konden?27 -Die Lokkefie, dat was iets dat niet docht (deugde).I -En hebt ge nooit niet gehoord wat ge moest doen als een heks u aanraakte?27 -Aan mij heeft ze nooit geraakt.I -Bijvoorbeeld als ze haar hand op uw schouder zou gelegd hebben, wat er u te doen stond?27 -Ik weet niet wat ge dan zou gebeeën hebben. I -Ja, want er heeft mij iemand (Hilda De Boe, inf.3) verteld dat als ze u aanraakte dat ge altijd hoger moest terugslaan. Bijvoorbeeld als zij een plak (slag) op uw schouder geven, geeft gij rap een plak (mep) op hun hoofd, want anders heeft dat macht over u. Of kent ge nog andere middelen om een heks te herkennen? Hoe kon ge dat juist weten? Door dat ze over de drempel niet konden, maar waren er nog andere kenmerken?II -Doordat ze lelijk waren?27 -Oh, maar dat was een lelijk wijf, jong!II -Was ze misschien vuil gekleed en niet onderhouden?27 -Ah ja, ze had altijd zo’n rok aan tot op haar knoesels (enkels), want bij iemand anders, dat blijft niet zo in uw gedachten, ge moogt dan nog wel een kind zijn, maar zij is mij daardoor bijgebleven en doordat ze precies zo een wat stinken ook zo, ge weet wel hé, Lokkefie,maar ze ging ook overal niet.I -Nee?II -Misschien alleen maar op de grote boerenhoven en zo?27 -Wel, ik peins dat ze meest zo de boeren die misschien, ja, daar waren beesten, daar waren vruchten , want, ja, gelijk bij iemand die ging gaan werken, in feite.II -Ja, maar bij iemand die een grote familie had, daar kon ze ook gaan, daar kon ze veel leveren?27 -Ja, maar ja.I -En heeft ze soms zo beesten ziekgemaakt? Hebt ge daar ooit iets van gehoord? Ze heeft zogezegd patotters (aardappelen) slecht gemaakt, maar heeft ze nog iets met beesten gedaan?27 -Ah, maar bij ons had ze de okkazie niet meer, hé, van als dat daar bij Neeken voorgevallen was, direct allemaal achter een paasnagel op de Pardassenhoek en vooruit.II -Bij Van Daele?27 -Ja. Maar zij zeiden honderd ten honderd dat het van Lokkefie was. Ik weet ook niet ze (hoor).II -van die patotters (aardappelen)?27 -Ja.I -En van beesten heeft ze nooit zo een beest ziek gemaakt?27 -Nee, dat was aldaar niet hé, want daar kon ze niet meer binnen of niet meer.I -En van een kind?27 F’ -En ze is er niet meer geweest ook ze (hoor), want als Maria van de maar gereden was ook ze , ze ôn (hadden) dat ook op haar, nee, ze heeft er niet meer. En Maria dat schaap ze is thuns (dan) van haar vélo gevallen als ze in de twintig jaar was en ze heeft thuns (dan) altijd gesukkeld ze heeft thuns (dan) jaren te bed gelegen, haar knie, ze heeft thuns in Leuven geopereerd geweest en thuns (toen) hebben ze dat been stijfgezet.I -En was dat ook zogezegd dat Lokkefie dat zou gedaan hebben om haar te doen vallen van haar vélo?27 -Nee, nee. Dat was het niet.I -Dat was een accident?27 -Ja, ja, dat was met een vent en ja, dat kent ge hé. En ze wilden niet rusten en dat was slecht dan uitgevallen hé, die knieschijf was gebroken en ze was daarmee voortgelopen.II -En haar been is stijf geworden?27 -Ja, ja, en ze hebben het dan moeten opereren en stijf zetten hé.

Onderwerp

SINSAG 0291 - Mensch von Mahr beritten    SINSAG 0291 - Mensch von Mahr beritten   

Beschrijving

In Sint-Antelinckx woonde een vrouw die waspoeder verkocht. Als men niet veel waspoeder van de verkoopster kocht, dan was ze een beetje boos. Zo had de waspoederverkoopster een keer tot een vrouw gesproken: “Ik zal jullie wel liggen hebben!” Twee dagen later had die vrouw ’s nachts het gevoel dat ze niet meer kon ademen. Mensen die door de mane werden bereden, hadden het gevoel dat er iets op hen sprong. Om zichzelf tegen de mane te beschermen, moest men zijn pantoffels met de hielen naar het bed gericht zetten. Nadat men een paasnagel onder de drempel had gestoken, kon de waspoederverkoopster niet meer binnen. Ze droeg altijd een rok die tot op haar enkels reikte.
De vrouw die door de mane was bereden, viel van haar fiets, waardoor ze een kwetsuur aan haar knie opliep en verschillende jaren in bed moest blijven.

Bron

C. De Winne, Leuven, 1999

Commentaar

1.5 Plaaggeesten
oost-vlaams (groot-zottegem)
27F en 27F'
fabulaat

Naam Locatie in Tekst

Grotenberge    Grotenberge   

Plaats van Handelen