Hoofdtekst
‘k waren ik 12 jaar en m’hadden wieder een klein kinnetje (kindje). Moeder zei altijd da’k met dat kind niet mochten buiten gaan, z’had benauwd voor Miete Moeie. Miete Moeie zei altijd tegen mijn, waarom kom je niet een keer buiten met dat kinneje. En ‘k gingen ik buiten met dat kinneje en ‘k kwamp ik were binnen met dat kinneje en dat kinneje ging aan ’t schrèmen (wenen), en dag en nacht schrèmen. En moeder zegt tegen me, je moet vandage naar de leringe niet gaan, ‘k gaan naar Meneer Paster gaan. Moeder was nog niet t’endent (ten einde) den hof voor naar de paster te gaan en ze kwam zij (Miete Moeie) binnen gelopen voor te vragen waar dat moeder was en weet je wat dat ze zei tegen met? - Naar grootmoeder, zei ze, naar Menere Paster, maar je meug (mag) gij dat niet zeggen he. Da’s echt waar gebeurd wè (hoor). Ze ging naar dat kindje z’n wiege en ze pakte dat kinnetje z’n hand in heur hand. Wat zouden ze zeggen van je kind, dat je befrut (betoverd) zijt, maar je moeder is befrut, zei ze. En dat kinnetje stopte van schrèmen. En de paster is ton (dan) gekomen en heeft ton over dat kinneje gelezen. En de paster zei: vrouwtje, dat kinneje is nu genezen, ’t ga nu wel slapen. En ’t was gedaan ook. Miete Moeie weunde (woonde) nevens de deure. Me (we) weunden wieder zo dichte tegen mekaars. Ja.
Onderwerp
SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   
Beschrijving
Een meisje mocht met haar kleine zusje niet naar buiten gaan, omdat de moeder bang was dat het kind behekst zou worden. Toen het meisje toch een keer met haar zus naar buiten was geweest, begon het kind dag en nacht te huilen. Dat was de schuld van een buurvrouw. De moeder besloot naar de pastoor te gaan. De moeder was nog maar net vertrokken, of het meisje zag de heks aankomen, die vroeg: "Waar is je moeder?" Het meisje loog en zei dat haar moeder naar haar grootmoeder was. Nadat de pastoor het kind had overlezen, genas het.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (kamerlingsambacht)
159
1885
memoraat
Naam Locatie in Tekst
Westende