Hoofdtekst
Vroeger woonde onder in 't dorep een aad wijf, dat was een heks. Ze ging haar bök (= bokken) tuieren aan den 'Abereg' en terwijl ging ze hout rapen. Ze had lang zwatte kleer (= kleren) aan en haan (handen) met krom vingers en dikke scherepe knöuk (= knoken) uitsteken. Alle dagen ging ze hout rapen en dan zügde (= zocht) ze ook nog krui(d)en. Onder in 't dorep, in een aad lemen huiske woonde ze. We zagen haar dek (= dikwijls) terugkomen met haar bök door de steeg.
Beschrijving
Vroeger woonde in een lemen huisje in Neerrepen een oude heks die haar bokken ging hoeden op de 'Aberg'. Ondertussen ging ze hout halen en kruiden zoeken. De heks droeg zwarte kleren en had knokige handen met kromme vingers.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
2.1 Heksen
limburgs (tongeren en omstreken)
852
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Neerrepen   
Plaats van Handelen
Neerrepen   
'Aberg'