Hoofdtekst
In Alveringem woren er zeven toveressen en dat wos geweten deur de paster. En ’t wos dor e schipper die dor e boot in ’t water liggen hadde in Fortem. En je moste hij dor olle dage zeven kadees (stronten) uutsmijten uut zijn schute. En je zei: "’k Moen ik wel weten van wie dat dat is, ‘k gon ik mijn hier inleggen dagt ze zieder mijn hier niet zien." Enne dei dadde. Je ging dorin gon liggen binsten nacht en dor kwamen er zeven vromenschen up zijn schute. En die vromenschen, o ze dor olle zeven woren, zein: "Zijm d’er olle zeven? (zijn we er alle 7) Gon m’olle zeven? Gauw!" Mor die schute bleef liggen want ’t woren d’er achte. Ze zijn zieder toen voortgegon achter dat z’ulder gevoeg gedon an. Enn’had z’olle zeven verkend mor n’e nooit niemand durven namen. De paster had gezeid dat er zeven toveressen woren en dat ze de kinders mosten gerust laten of anders datten ze ging namen. Je kende ze want ’t schijnt dat die toveressen met ulder gat nor ’t oltaar zitten o’t consecrosche is. De paster ku dat zien mor d’andre menschen niet. En ozo kenden ze.
Onderwerp
SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   
Beschrijving
De pastoor wist dat in Alveringem zeven toveressen woonden. Een visser die een boot in Fortem had, moest iedere dag zeven mesthopen uit zijn vaartuig scheppen. Om te weten te komen wie de schuldige was, besloot de visser op een nacht de wacht te houden in zijn boot. 's Nachts zag hij zeven vrouwen aankomen, die zijn boot bevuilden. Hij had de zeven toveressen allemaal herkend, maar hij had hun namen nooit durven noemen. De pastoor wist wel dat die zeven vrouwen konden toveren, want tijdens de consecratie zaten ze met hun rug naar het altaar. De geestelijke eiste dat de toveressen de kinderen met rust zouden laten, want anders zou hij hun namen bekendmaken.
Bron
S. Top, Leuven, 1964
Commentaar
2.1 Heksen
west-vlaams (vrijbos)
135E
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Merkem   
Plaats van Handelen
Alveringem   
Fortem