Hoofdtekst
L.V.: Ik ging het tweede jaar naar de catechismus om mijn eerste communie (ze zegspersoon bedoelt haar plechtige communie) te doen. Toen, vroegere jaren in Lommel moest er door de buurt, door de geburen, als er iemand dood was, het graf gemaakt worden.X: Ja.L.V.: En dan werd die (dode) ook door de geburen met de kar naar de kerk gedaan. En dan was daar een burg (draagberrie), die ze zelf droegen dan, (die) stond daar buiten aan de kerk. Daar werd hij (de dode) opgezet. Zo werd hij de kerk ingedragen.X: Ja.L.V.: En toen, op een morgen, toen was er in ons geburen iemand dood. En toen zouden ze het graf gaan maken. En wij waren ook nieuwsgierig. Dat weet ge zo hé.X: Ja.L.V.: Wij zouden ook eens gaan kijken eer we de kerk ingingen. En Jefke De Roeper (Jozef Sleghers) - dat zie ik nog goed - die stond een deel dieper (in het graf), (zo diep) als de tafel diep is zogenomen.X: Ah ja.L.V.: In dat gat om (aarde) omhoog te schieten hé.X: Ja.L.V.: En toen schoot hij een doodskop omhoog. Een kop van een mens. Maar niets dan de schedel niet meer hé. En die was juist naast de weg die naar het dingen ging zogenomen... hoe zal ik het zeggen... naar dat klein huisje dat achter op het kerkhof staat (de zegspersoon bedoelt het dodenhuisje). En die kop, die trulde (rolde) op die weg. En we stonden daar met vier. De grootmoeder van Bonheiden (echte naam onbekend), die was er ook bij. En daar stonden wij op te kijken. En op een keer begon die kop stillekens gaan te trullen. Maar een klein beetje, zulle. Maar we zagen toch dat die bewoog. En toen riep Mie Coenjaerts: “Jefke (Sleghers)! Die kop leeft nog!” “Nee, nee, nee!”, zei Jefke. “Die kop leeft nog!”, zei ze. Maar wij gingen al stillekens...X: Achteruit!L.V.: Achteruit hé. Niet vooruit. Wij draaiden ons niet. We gingen zo achteruit hé. En Jef kijkt omhoog en die springt uit dat graf. Die kijkt ook. “Ja!”, zei hij. Maar Jefke ook achteruit! (de onderzoeker lacht) Maar de andere (grafdelver) durfde zich niet meer verzetten. Die bleef in dat gat zitten. Ze waren met twee. Maar Jefke ook achteruit. En toen moest ik zeggen dat we voor naar de kerk moesten zo... om binnen de kerk ... dat we zo achter de kerk... maar daar konden we zo binnen. Dat is daar immers nog te zien. En het kerkhof lag juist achter de kerk. En toen was die poort van het kerkhof, die kwam bijna tegen de kerk hé. En Jefke De Roeper, die mee, zo gauw als wij van dat kerkhof waren, toen we uit de poort waren, toen liepen wij hé. En, Jefke De Roeper de sacristie in, dat verteld. En toen kwam de pastoor en de kapelaan, die kwamen mee. En per slot van rekening zat er een mol in die kop. (de onderzoeker lacht) Dat is waar gebeurd.X: Dat is goed dat!L.V.: Ik heb het nog dikwijls verteld.X: Ja, ja. Dat is goed dat!L.V.: Maar allé, dat is weg en daar denkt ge dan niet meer aan hé.X: Ja, ja.L.V. Toen ging ik voor het tweede jaar naar de catechismus.X: Dan moet ge verschoten zijn.L.V.: Ja. Ik had er niets mee (ik vond het niet plezant). Ik zeg het juist zoals het is. Mie Coenjaerts zag het eerst dat dat zo een klein beetje bewoog.X: Ja, ja.L.V.: En toen wat meer. Ja, toen riep ze: “Jefke! Die kop leeft nog!” “Nee, nee, nee!”, zei hij daarop. Ook een oude mens.X: Ja, ja.L.V.: En toen steekt hij zijn kop zo omhoog. “Ja”, zei hij. En toen kwam hij uit dat graf, keek hij goed. “Ja”, zei hij. Maar wij achteruit zo, van het kerkhof af. Maar hij toch ook.X: Ja, ja.L.V.: En toen we zover waren, dat we aan de poort waren, toen liepen wij om de kerk binnen te komen hé. En toen hoorden we het zeggen: dat er een mol in die kop zat.
Beschrijving
Op een ochtend was een man in Lommel een graf aan het delven voor een overledene. De man stond in het graf en gooide met zijn schop aarde omhoog. Op zeker ogenblik gooide de man een doodshoofd omhoog. De schedel rolde vanzelf over de weg in de richting van het dodenhuisje. De omstaanders en de grafdelver waren doodsbang. De grafdelver ging snel in de kerk de pastoor en de kapelaan halen. Later bleek dat er een mol in de schedel was gekropen.
Bron
K. Abrahams, Leuven, 1986
Commentaar
1.4 Luchtgeesten
limburgs (eksel)
154.1
memoraat
Naam Locatie in Tekst
Eksel