Hoofdtekst
De Bokkerijders die leefden onder de grond, die hadden onderaordse gangen. ’s Nachts kwamen ze öt. As ze oech zagen namen ze oech mee. Ze hadden baorden. Ge moest ze op oêwe rug draogen totdat ze aon hun onderaords hol waren. De minsen die ze meenamen zaogde noêt ne miê terug.
Beschrijving
De bokkenrijders waren mensen met baarden, die in onderaardse gangen leefden. De bokkenrijders kwamen alleen 's nachts tevoorschijn. Soms lieten ze zich door de mensen dragen tot bij de ingang van hun onderaardse gang. De mensen die dat moesten doen, zag men nooit meer terug.
Bron
C. Ooms, Leuven, 1968
Commentaar
4. Historische sagen
limburgs (beringen en omstreken)
19
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Koersel