Hoofdtekst
Ze klapten ook een keer in een staminet van waterduivels en ’t was daar een en je loech (= hij lachte) ermee. En niet verre van ’t onzent was ’t er daar een pitje (= putje) en asten (= als hij) ’s navonds naar huis ging, Gusten Casier was dat, de waterduivel trok hem in ’t pitje. ‘k Heb hem dat nog horen vertellen, maar je loech (= hij lachte) niet meer wè (hoor) met de waterduivel; J’hadde d’r genoeg van. J’ had z’n dikte.Maar sedert dat ze ’t St-Jansevangelie lezen gebeurt dat niet meer. ’t Kwaad heeft geen macht meer. Vroeger lazen ze dat wè (hoor) achter de messe. Dat is nog niet lange dat ze dat doen.
Beschrijving
In een herberg had een man spottend zitten lachen met de verhalen over de waterduivel. Toen de man 's avonds naar huis ging, werd hij door een waterduivel in een put getrokken. Sindsdien heeft hij niet meer gelachen.
Sinds men het Sint-Jansevangelie leest, heeft het kwaad geen macht meer.
Sinds men het Sint-Jansevangelie leest, heeft het kwaad geen macht meer.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
1.1 Watergeesten
west-vlaams (kamerlingsambacht)
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Sint-Jansevangelie   
Naam Locatie in Tekst
Stene