Hoofdtekst
De Duutsche schapers werkten mè roa vintjes. Un (als) z’ip ’t hof kwaam, moest je ze kunnen werk geven of ze braken ’t ol of. Ze smeten e zak liezoad in d’hoetvumme (houtmijt). Da was in gin tied gedoan. Den oogst moeste binnen. Den deen da gekeken aat, z’n part laag los. Kerremelk (karnemelk) en zoete melk t’hope, kosten ze nie scheen. Un ze ’t nie kosten, ze gieng(en) ton weg nor ’n ander hof.
Beschrijving
Duitse schapers werkten met rode ventjes. Als dergelijke ventjes op een boerderij zaten, moest men hen werk geven, want anders zouden ze alles afbreken. Men kon bijvoorbeeld een zak lijnzaad in een houtmijt gieten en de ventjes de opdracht geven het lijnzaad eruit te halen. De ventjes kwamen helpen bij het binnenhalen van de oogst, maar wie durfde te kijken, moest zijn deel van het werk achteraf zelf doen.
De ventjes konden geen zoete melk van karnemelk scheiden.
De ventjes konden geen zoete melk van karnemelk scheiden.
Bron
M.-R. Nijsters, Leuven, 1969
Commentaar
2.2 Tovenaars
west-vlaams (nw van houtland)
98.4
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Duitse schaper   
Naam Locatie in Tekst
Oudenburg