Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

DHERB0475_0478_25997 - Werk in de hel

Een sage (mondeling), 1974

Hoofdtekst

Beschrijving

Een jongen wiens ouders heel arm waren, ging werk zoeken. de jongen klopte aan bij een vrouw die in een klein huisje in het bos woonde en vroeg of hij daar mocht blijven slapen. Toen de vrouw de volgende ochtend vernam dat de jongen werk zocht, zei ze: “Als je hier buiten komt, zul je een lange muur zien. Daar zal je een heer zien rondwandelen. Pas op, want dat is de duivel”. De jongen kwam bij de muur en hoorde aan de andere kant veel lawaai. Daarna kwam hij een heer met een zwarte hoed en een zwarte jas tegen, die hem zei: “Ik heb werk voor jou. Het is gemakkelijk werk, waarvoor je een stuiver per dag verdient. Je krijgt van mij een paar nieuwe schoenen en je moet blijven tot die schoenen versleten zijn”. De jongen was blij en werd door de duivel naar een paardenstal gebracht. Daar sprak de duivel tot hem: “Iedere dag moet je met dat paard naar die lange houtmijt die je daarginds ziet, rijden en je moet daar tweehonderd mutsaarden laden en die over de muur gooien. Je zal geen tweehonderd mutsaarden in één keer kunnen laden, dus je zal meermaals moeten rijden”. De volgende dag besloot de jongen vier keer met vijftig mutsaarden te rijden. Na acht dagen wilde de jongen drie keer rijden; één keer met zestig en twee keer met zeventig mutsaarden”. Dan zou de jongen immers langer kunnen nietsdoen. Weer acht dagen later wilde de jongen proberen om twee keer met honderd mutsaarden te rijden, zodat hij de hele namiddag vrij zou zijn. Toen de jongen honderd mutsaarden op de kar had geladen, wilde het paard echter niet meer voort. De jongen begon het paard te slaan. Daarna sprak het dier: “Als jij wist wie je nu aan het slagen was, dan zou je niet meer slaan!” De jongen liep verrast naar de kop van het dier en zei: “Kan jij praten?”, waarop het dier antwoordde: “Ja. Ik ben je grootmoeder. Ik ben al twintig jaar dood, maar ik moet nog tien jaar in het vagevuur blijven om deze kar te trekken”. De jongen sprong op de kar, gooide er vijftig mutsaarden af en hielp het paard de kar trekken. Het paard sprak tot de jongen: “Spring daarginds eens over de muur. Daar zal je iets zien”. De jongen ging op de muur staan en zag bij een poort een zetel staan, waarin de overleden burgemeester van zijn dorp zat. De jongen stapte naar de burgemeester toe en zei: “Wel burgemeester, jij zit hier nog niet zo slecht”. De burgemeester antwoordde: “Och jongen, als je dat eens wist. Trek daar eens een stok uit en steek die onder mijn billen. Dat zal mij wat koelte brengen”. de jongen deed het en was verbaasd toen hij zag dat de stok onmiddellijk vuur vatte. “Zo erg is het hier in de hel”, zei de burgemeester, “en ik geraak hier nooit meer uit. Ga eens op dat hoopje as staan”. De jongen ging op het hoopje staan, maar moest onmiddellijk weer op de grond gaan staan omdat de zolen van zijn schoenen waren gesmolten. De duivel had de jongen gezien. Hij stapte naar hem toe en zei: “Ben je over de muur geklommen? Je werk is gedaan. Ik wil je hier niet meer”. Daarop antwoordde de jongen: “Ik wil hier ook niet meer blijven want mijn schoenen zijn versleten”. De jongen kreeg zijn verdiende stuivers en vertrok. Aan de vrouw bij wie hij had mogen overnachten, gaf hij een stuiver. Bij zijn thuiskomst gooide hij het duivelsgeld op tafel en sprak tot zijn moeder: “We moeten allemaal beginnen te bidden voor je grootmoeder, zodat ze snel uit het vagevuur zal zijn”. De jongen haalde de paternoster en ze begonnen allemaal te bidden tot de grootmoeder de hemel binnenging.

Bron

D. Herbots, Leuven, 1974

Commentaar

7. Sprookjes
brabants (oosten)
166G
fabulaat

Naam Locatie in Tekst

Halle    Halle