Hoofdtekst
Ene jongen vrijde met e mètske. Ze goenken eens waandelen en de jongen zaag dat hij oan een natuurlijke behoeft moest doen. Hij zaag oan zijn mètske: 'Gal al mer deur, ich koom wel noa en as gij eene hond tegenkomt gooi dan deze moalplak (zakdoek) op de hond.' Inderdaad het mètske zoog ne zwatte hond en doog zoals de jongen gezaag hoa. Toen de jongen loater terug koem zoog ze de fetsen van de moalplak nog tussen zijn taan hangen. Hij was immers ene weerwolf.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Een jongen die met zijn vriendin ging wandelen, sprak tot het meisje: "Ik moet even een boodschap doen. Ga jij maar verder. Mocht er een hond op je af komen, gooi dan deze zakdoek naar zijn muil". Bij het zien van een zwarte hond, deed het meisje wat haar vriend haar had aangeraden. Toen de jongen even later terugkwam, zag het meisje dat hij de vezels van de zakdoek nog tussen zijn tanden had. De jongen was een weerwolf.
Bron
R. Jageneau, Leuven, 1965
Commentaar
1.6 Weerwolven
limburgs (borgloon)
502
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Jesseren