Hoofdtekst
Bokkerijder te Schilde.Trien Ranje die vertelde dat altijd vruger. Die is naa al dertig jaar dood zenne. En da mut daar gebeurd zijn oep Pikkerdië. Pikkerdië da was in dien tijd een eenzame en verlaten streek overdekt mee bossen en enkele moerassen. Tegen de zandbaan daar van Schil over Pikkerdië nor Wezel stoeng dor zo'n klein huizeke waar da vermoeide reizigers veur 5 cens een pint zuur bier kosten krijgen. En oep zekeren avond zaat d'r ne vent een pint te drinken en terwijl at'em mee de bazin aan den toog wa staat te praten, kwaam d'r een fijn zwart meneerke binnen. Dat had zo'n lank pitteleerke aan en een bandeke (halsboordje) en hij had e zwart sikske (geitenbaardje). Later vertelde de bazin da ze meende da ze gezien had dat'em bokkepoten had, mor ze was er toch nie helemaal zeker van zenne. Da's goe, da meneerke mee zijn sikske da vroeg ook een pint en ging mei aan 't tafel zitten en al rap begon'em mee die vent wa te klappen over 't weer en gelak at da zoal gaat. Mor 't een woord broecht 't ander mee en da ventje begost ruzie te zoeken. 'Ja mor,' zei die vent dien at eerst binnen was, 'ik vind da gij nogal veul praat het. Ge mut precies nie denken da'k van zo'n voddeventje bang zijn.' 'Wat, ik e voddeventje,' zei die vent mee zijn sikske, 'wilde gij is mee mij buitengaan, dan zullen w'is zien wie dat er ne voddevent is.' En ze gingen buiten. En toen gebeurde het. Die vent mee zijn sikske dien haalde gauw e fluitje uit zijne zak en hij floot twee keren en d'r kwaam ne grote, zwarten boek (bok) deur de lucht gaangevlogen. Hij schepte die vent mee zijn groot hores (horens) tussen zijn benen en stoof ermei de lucht in. Die vent greep zijn hores vast en kost ze nie meer loslaten. Den boek ging hoog in de lucht, scheerde vlak over de grond, vloog deur de bossen, de dores (doornen) en zo altaait m'r voort. Die vent dien at er nog altijd oepzat die kost er nie af en die dei mor niks anders as schietgebedekes zeggen van de schrik. Hij doecht dat'em recht nor d'hel vloog, iedere keer da den boek weer de wolken inschoot. A'den boek zo nen helen tijd rondgekoerst had mee die vent op zijne rug, en da die vent zijn kleren helemaal kapotgescheurd waren en dat'em bloeiden uit heel zijn gezicht en zijn handen, dan floot die vent mee zijn sikske weer eens oep zijn fluitje. Den boek die goersde (snorrend geluid maken bij vlug vliegen) nor beneien en hij smeet dien andere vent vlak veur de voeten van zijnen baas. Een wolk van stof die a stoenk nor pek en solfer en den boek en da meneerke waren weg. Hoe lank da die vent mee zijn kapotte kleren en zijn bloeiend gezicht daar gelegen hee, da wist'em zelf nie, mor hij kwaam eerst 's anderendaags thuis. At'em da geval later aan de mensen vertelde, dan zeien ze da die vent mee zijn baardje er zeker ene van de bende van de bokkerijders must gewist zijn. Die mannen gaan mee den duvel oem en a'ze 's avonds willen vechten, dan fluiten ze en den duvel, onder de vorm van nen boek komt hun dan altijd helpen. Daarom is 't altijd gevaarlijk 's avonds mee ne vent dien a ge nie kent te wullen vechten.
Onderwerp
SINSAG 0933 - Begegnung mit dem Teufel, welcher verschiedene Gestalten annimmt.   
Beschrijving
Pikkerdië was vroeger een afgelegen streek met bossen en enkele moerassen. Tegen de zandweg van Schilde naar Wezel stond een klein huisje waar vermoeide reizigers voor vijf cent een glas bier konden krijgen. Op een avond stond een man daar met de bazin te praten, toen er plots een in een zwart pak gekleed heertje met een geitensikje binnenkwam. Later vertelde de bazin dat ze meende te hebben gezien dat het heertje bokkenpoten had, maar ze was er niet zeker van. Het heertje ging zitten, bestelde een glas bier en begon met de man te praten. De twee kregen ruzie en trokken naar buiten. Daar blies het heertje tweemaal op een fluit, waarna er een grote zwarte bok door de lucht kwam aangevlogen. De bok vloog tussen de benen van de man en tilde hem op in de lucht. Met de horens van de bok in de hand, vloog de man door de bossen en doornen. Toen de man overal schrammen had en zijn kleren waren gescheurd, blies het heertje weer op zijn fluitje, waarna de bok naar beneden vloog en zijn passagier voor de voeten van zijn baas op de grond gooide. Een wolk van naar pek en solfer stinkend stof verscheen, toen de heer en de bok waren verdwenen. Pas de volgende dag raakte de gewonden man thuis. Wanneer hij zijn wedervaren aan de mensen vertelde, zeiden die dat hij wellicht een bokkenrijder had ontmoet. De bokkenrijders gingen met de duivel om. Als ze 's avonds wilden vechten, dan floten ze op de duivel, die hen in de gedaante van een bok te hulp kwam. Daarom is het altijd gevaarlijk om 's avonds met een onbekende man te vechten.
Bron
H. Hendrickx, Leuven, 1962
Commentaar
4. Historische sagen
antwerps (overgangsgebied antwerpen - kempen)
76
Vóór 1932
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
's-Gravenwezel   
Plaats van Handelen
Schilde   
Wezel   
Pikkerdië