Hoofdtekst
Twee minse van Meumerke (= Membruggen) werden altijd geplaag(d) van de weerwölef. Ze spuwden in hun gezich(t) en deden niks as zjiete (= veesten) laten. De minse zijn noa ene spirit gegaan 'het zijn oer geboere (= uw geburen), zei die, - doa waren twee mans (= mannen) alleen - in de wei lig(t) enen hoop jotseme (= mutserds), gaat maar kieke, doa liggen hun kleer (= kleren) verborgen en hun vel. Mè ge moet altijd ene maalplag (= zakdoek) metnemen, en dat op zijn muil gooien as ge hem soms ziet.' Zo gezeg(d), zo gedaan! en 's anderendaags hadden die twee de vetsen (= vezels) nog in hun taan (= tanden) hangen. Mè as de weerwolef tich tegenkwam, en de vonds een spal of een trats (= speld of spijker), en de konds hem dan bloed laten, dan liet hij hem kennen en dan vroeg hij vergiffenis.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
SINSAG 0822 - Werwolf getroffen (geschlagen) nimmt wieder menschliche Gestalt an (und ist erlöst oder stirbt).   
Beschrijving
Twee mensen uit Membruggen gingen naar een geestelijke omdat ze altijd werden geplaagd door weerwolven. De geestelijke sprak: "De weerwolven zijn je buren. Wanneer je in de weide onder de mutsaarden gaat kijken, dan zal je daar hun kleren en hun dierenvel vinden. Wanneer je een weerwolf tegenkomt, moet je een zakdoek naar zijn muil gooien." Toen de mensen de weerwolven nog eens tegenkwamen, deden ze wat de geestelijke hen had aangeraden. De volgende dag hadden hun buren de vezels van de zakdoek nog tussen hun tanden.
Als men een weerwolf kon doen bloeden, dan kon men hem herkennen.
Als men een weerwolf kon doen bloeden, dan kon men hem herkennen.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
1.6 Weerwolven
limburgs (tongeren en omstreken)
1019
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Membruggen   
Plaats van Handelen
Membruggen