Hoofdtekst
Bouckaert van Waregem was ‘ne keer in de winter naar de Wortegemse bossen gegaan en hij werd aangerand door twee boosdoeners en hij was zijn geld afgepakt. En dat was op ‘ne zaterdagnacht.En als hij thuiskwam, zegt ie tegen de maarte en tegen de domistieken en tegen zijn vrouwe: "Als-t-er iemand belt morgenuchtend", zegt ie, "ge moogt niet opendoen en niet gaan kijken", zegt ie, "ge moet ze daar laten staan aan de deure!"En de zondagnuchtend stonder er daar twee, platbarrevoets, in de winter, met ulder broek opgesloofd hé, en met ’t geld in ulder hand omhoge gesteken voor were te geven!En ’t is al dat ‘k er van wete.
Onderwerp
SINSAG 0750 - Andere Zauberei.   
Beschrijving
Op een winterse zaterdagnacht werd een tovenaar in de bossen van Wortegem aangevallen door twee rovers die hem zijn geld afnamen. Bij zijn thuiskomst sprak de tovenaar tot zijn vrouw: "Als er morgenvroeg iemand belt, dan mag je niet opendoen. Laat de mensen daar maar bij de deur staan!" De volgende ochtend stonden bij het huis van de tovenaar twee mannen op blote voeten met opgerolde broekspijpen. De mannen kwamen het gestolen geld terugbrengen.
Bron
F. Van Houdenhove, Leuven, 1967
Commentaar
2.2 Tovenaars
west-vlaams (tussen schelde en leie)
432
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Desselgem   
Plaats van Handelen
Wortegem