Hoofdtekst
Ne jongen verkeerde met een meiske van een boerenhof. Hij had haar gzegd: “Als ge ne weerwolf ziet, smijt hem uwen neusdoek en zegt dat hij het moet ontweven.” Ze had dat gedaan. ’s Anderendaags hingen de draden nog in zijn tanden. Ze is er dan sebiet af geschied. Ten zou maar dat mankieren dat ze mee ne weerwolf zou trouwen. Diene jongen en had niemand anders gevonden om te palullen (bedriegen) en ze moeten altijd iemand palullen.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Een jongen had een relatie met een boerendochter. Hij had tot zijn vriendin gesproken: “Als je een weerwolf zou zien, gooi dan je zakdoek naar het beest en zeg dat het de zakdoek moet uitrafelen”. Toen het meisje een weerwolf tegenkwam, deed ze wat haar was aangeraden. De volgende dag stelde het meisje vast dat de vezels van de zakdoek tussen de tanden van haar vriend hingen. Het meisje maakte onmiddellijk een einde aan de relatie, maar de weerwolf vond al snel een andere vriendin.
Bron
M.-P. Kesteleyn, Leuven, 1964
Commentaar
1.6 Weerwolven
oost-vlaams (vlaamse ardennen)
463
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Zegelsem