Hoofdtekst
E metske (= meisje) van 't dorep was getrouwd met ene weerwolef - dat is ene wa hem aan ter duvel verkoch(t) he(ef)t - en 's nach(t)s om twalef uren, as hun uur doa is, dan zijn die weg. De vrouw wis(t) doa niks van, en ze was ongerus(t). De vrouw en haar zuster gingen uit 's nachts, ze kwamen ene weerwolef, ene grote hond, tegen en ze gooiden ene maalneuzik (= zakdoek) op hem, dan bijt er doa in. Het was ene roie maalneuzik met witte bollen in, mè wei ze 's noenes aan 't eten waren, zag ze dat er nog stukskes in zijn mond hangen had, van die maalneuzik. Toen wis(t) ze het.
Onderwerp
SINSAG 0823 - Das zerbissene Tuch.   
Beschrijving
Een meisje uit Tongeren was getrouwd met een weerwolf. Omdat de man zijn ziel aan de duivel had verkocht, moest hij om middernacht op pad gaan als weerwolf. Op een nacht was de vrouw samen met haar zus op weg, toen ze plots een grote hond zag verschijnen. Daarop gooide de vrouw een rode zakdoek naar de muil van het dier. De volgende dag zag de vrouw tijdens het middagmaal dat haar man de rode vezels van de zakdoek nog tussen zijn tanden had.
Bron
M. Dreezen, Leuven, 1967
Commentaar
1.6 Weerwolven
limburgs (tongeren en omstreken)
1007
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Tongeren   
Plaats van Handelen
Tongeren