Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

MVAND0216_0217_14127 - Tovenaar sleurt iedere nacht omstreeks twaalf uur, vrouw uit haar bed

Een sage (mondeling), 1965

Hoofdtekst

O kik nog ’n kiend waren was ’t er dor ’n meistje en ze was stief snel en ze was getrouwd en ze werkte ip Koolkerke. Alle dagen kwam ze zei ’n vint tegen me zwart haar, nen hogen hoed en nen plastrong. J’achtervolgdige heur en je wilde altied met heur klappen. Alle nachten roend ten twaalven wierd ze zie uut heur bedde getrokken, heur vint lag neffenst heur mo je kost er niet an doen en al de deuren waren gesloten. Da joengk goeng no de paster en je zei: “Je meugt nie roepen, je moet hem laten dichte kommen!” Ze liet hem ’s nachts dichte kommen en ze krabbelde in z’n aanzichte. ’s Anderdaags kwaam ze die vint tegen en heel z’n aanzichte stoend vul krabbels. De paster is ton no z’n huus gewist en j’e z’n boeken ofhaald.

Beschrijving

In Koolkerke werkte een meisje dat iedere dag een man met zwarte haren tegenkwam, die een hoge hoed en een das droeg. Die man wilde altijd met het meisje praten, maar dat wilde het meisje niet. Iedere nacht werd het meisje om twaalf uur uit haar bed gesleurd door die vreemde man. Haar echtgenoot die naast haar lag, kon haar niet helpen. Op een dag ging het meisje te rade bij de pastoor, die zei: "Je mag niet roepen, je moet die man dichterbij laten komen". De volgende nacht liet het meisje de man dichterbij komen en krabde in zijn gezicht. Toen het meisje enkele dagen later de man tegenkwam, had hij allemaal littekens in zijn gezicht. De pastoor is naar het huis van die man geweest en heeft zijn toverboeken meegenomen.

Bron

M. Vander Cruysse, Leuven, 1965

Commentaar

2.3 Toverboeken
west-vlaams (n van brugge)
541
Kindertijd van de informant
fabulaat

Naam Locatie in Tekst

Koolkerke    Koolkerke   

Plaats van Handelen

Koolkerke    Koolkerke