Hoofdtekst
‘k Zaten in ’t derd he en ‘k gingen met den autobus naar ’t schole, ’t zat daar ’n helft van tijd (soms) een oude vent op den autobus, die zei datten (dat hij) een keer naar Ijsland vaarde achter kabeljouws, en ze waren dichte bij die Engelse kleine eilandjes en in ene keer zagten (zag hij) daar een grote steert boven water steken, wè (wel), zegten (zegt hij) tegen de kapitein, dat ventje was stierman (stuurman), kijkt een keer, zegten, wat voor grote vis, en je (hij) klapte in z’n handen en in ene keer he, komt er daar een kop van een wuf (vrouw) boven water, en dat wuf z’had zij een steert gelijk een schelvis maar ton (dan) nog vele groter, en z’had lang haar en z’had een harpe bij haar en ze speelde daar schoon op en ze koste daar ook mee schieten achter vissen. En z’had stijve (zeer) grote scherpe tanden, zeiten. Wè zegt de kapitein dat is een zeemeerminne; en ’t was een echte wè (hoor), zei dat ventje, je geloof me voorzekers niet, zeiten, maar ’t is echt gebeurd. Nu zien ‘k dat ventje nooit meer op de bus. J’is voorzeker dood want ’t was al een stijf (zeer) oud ventje.
Onderwerp
SINSAG 0045 - Andere Sagen von Meerweibern   
Beschrijving
De stuurman van een schip dat onderweg was naar Ijsland om kabeljauw te vangen, zag in de buurt van de kleine Britse eilandjes een vissenstaart boven het water. De man klapte in zijn handen, waarna er een vrouw met lange haren boven water kwam. De vrouw had zeer grote scherpe tanden en ze speelde op een harp. Het was een zeemeermin.
Bron
J. Aspeslagh, Leuven, 1958
Commentaar
1.1 Watergeesten
west-vlaams (kamerlingsambacht)
25
fabulaat
De informant hoorde het verhaal van een heel oude man in de bus.
Naam Overig in Tekst
Ijslandvaarder   
Naam Locatie in Tekst
Oostende