Hoofdtekst
11 Dus, de sage van Roesschaert, die heeft veel gelijkenissen met die van Lange Wapper van Antwerpen.I Ja.11 ‘t Is misschien daarvoor dat er hier, we gaan zeggen, door de geschiedenis heen veel Antwerpse toeristen naar Blankenberge komen, ‘k weet het niet. Maar de sage eigenlijk zelf, die is ongel..., ongeveer ontstaan in de Oostenrijkse periode, we gaan zeggen, in zeventienhonderd en oneffen.En ‘t gaat gewoonweg zeer simpel: de vissers waren zeer bijgelovig...I Ja.11 ...en zeer katholiek ook. Euh, wat was nu namelijk (zucht) ...[de sage van Roesschaert]? Het volgende: in de duinen hier van Blankenberge had je natuurlijk een mens, we gaan zeggen, was dat nu een vrouw of een man die een beetje lelijk was, die een bochel had of zoiets. Awel ja, dat ging niet lang of ze plakten er iets dergelijks aan op. Zo had je dat hier ook in Blankenberge: een oude vrouw, gaan we maar zeggen, die in de duinen woonde, in een hutje, hé. En die werd bestempeld als een heks.En ‘t volksgeloof was gewoonweg: daar sprak niemand tegen, waarschijnlijk zouden, hé, volgens mij, die vrouw moet dat wel een intellectueel persoon in die tijd geweest zijn die waarschijnlijk zeer goed met kruiden of iets dergelijks om kon gaan. Maar voor de gewone volksmens, hé, Jan met de pet, die wat ze niet begrepen en ook niet verstonden, euh, zodus, dat was, we gaan zeggen, buitensporig, dat eh, onbegrijpelijk voor die mensen.I Ja.11 Zodus, dat zal waarschijnlijk zo’n vrouw zijn, maar nu eigenlijk, eh, de sage zelf. Zodus, die vrouw werd gemeden, rond dat huisje daar kwam nooit niemand, of ze gingen daar met een grote toer rond. Zodus, en als ze die vrouw gezien hadden dan gingen die vissers ook niet in zee of dergelijke, eh, zodus, dat was [onverstaanbaar].En op een gegeven moment, zodus, in principe was die vrouw voor die bevolking hier, we gaan zeggen, iemand die daar teveel rondliep. Zodus, in de Middeleeuwen zetten ze dat rap [= snel] op de brandstapel, we gaan zeggen in zeventienhonderd waren ze misschien al een beetje modern en dat deden ze niet, maar ze hadden eigenlijk ook een reden voor, want die vrouw boezemde hen, we gaan zeggen, schrik in.I Ja.11 Zodus, als er tegenslagen waren, dan staken ze dat op die persoon. Nu is het zo, hé, die vrouw zelf, die woonde daar in de duinen, niemand had daar in principe contact mee, want ze schuwden dat als de pest. Als ze tegenslagen hadden, dan was dat de schuld van die vrouw, als ze geen vis gevangen hadden of dergelijke, als er een storm komt, dan hadden ze altijd een zondebok nodig en dat was die vrouw.I Ja.11 En op een zekere keer hadden ze hier een geweldige storm, en gaan we zeggen, de duinen weggeslagen, huisjes omgeblazen en dan kwamen ze tot de vaststelling dat het dak van het huis ingestort was en dat die vrouw onder het puin lag. En dan zijn ze komen kijken, ze vonden ze niet, en waren ze al aan het feesten en het doen. En plotseling was er daar een persoon die ook in de asse van dat ingestorte en afgebrand huisje ook stond te scharrelen [= te porren].X Moet je niets hebben om te drinken?I Neen, we hebben dan bijna gedaan, ‘t is, eh,...X Ah ja, anders Ice Tea, cola, ...I Ah ja, ‘k ga dan een glaasje Ice Tea drinken.X Ja?11 En uit die [= dat] puin van dat huisje kwam een hondje en hoe groot, hoe meer dat dat hondje liep, hoe groter dat het werd. En het droeg bellen en maakte lawaai. En het proestte en het deed, zodus, ja: "Roesschaert, Roesschaert," zei het, want het kon... En van dan af kenden ze hier die kwelduivel. (bandopname stopt)Zodus, en vanaf die tijd, die kwelduivel die veranderde zich in van alle soorten gedaanten, meestal in dieren, zodus, de ene keer in een slang, de andere keer in een wolf, enzovoort... Hij kon zich in alle soorten, gaan we zeggen, van gedrochten veranderen. Meestal ook, vooral de bijgelovige vissers hechtten daar enorm veel [geloof] aan, zodus, hadden ze tegenslagen, netten gescheurd, zodus, dan was wel zeker Roesschaert zijn schuld.I Ja.11 En dat duurde al enkele jaren, gaan we maar zeggen, niet tien of meerdere jaren. Zodus, al wat dat tegensloeg, dat was de sage van Roesschaert, als er iets tegenging, of ja, we gaan zeggen, dan was het Roesschaert, lichtjes zien, hé, en wat weet ik allemaal? Dat werd er allemaal aan toegegeven [= toegeschreven], hé.I Jaja.11 Dus, aan die sage. En op een..., zodus, in elke gedaante kwam hij onder de mensen, hij nam zelfs, we gaan zeggen, bepaalde vormen van andere mensen aan, en er was maar één feit waaraan dat ze, we gaan zeggen, Roesschaert konden herkennen: hij kon het woord van de Almachtige niet uitspreken.I Jaja.11 Dus, het woord God niet, hé, en het was Pot, hé.I Jaja.11 Of iets dergelijks dat hij..., maar de naam van de Almachtige kon hij niet uitspreken en daaraan herkenden ze hem. Dan maakten ze gewoon een kruisteken en verdween hij, want daar kon hij absoluut niet tegenop.I Ja.11 En op een zekere dag is er daar dan ook een, volgens mij, dat is dan ook weer in de sage verworven [= verweven], een slimmerik gekomen, die die mensen, die vissers, wat wijsgemaakt heeft, hé, en een toverboek had - maar daarvoor zijn het sagen - en beginnen lezen en doen heeft en die vissers daarvan geholpen, eh, van afgeholpen heeft, van Roesschaert, zodus, dat hij definitief verdween.En dan heb je daar nog een keer terug, in diezelfde sage, dat hij daar ook weer de mensen beetneemt, want hij zegt zelf: "Om er definitief vanaf te zijn, moet, ga ik jullie dopen en allemaal een andere naam geven."I Jaja.11 Zodus, wat was die andere naam? Gewoonweg een lapnaam [= bijnaam], zodus, dat ze niet meer de werkelijke naam hadden, we gaan maar zeggen, de wettelijke naam. Hé? En kregen zij een lapnaam, en meestal, ja, vroeger, als je bijvoorbeeld geboren werd en je had rost [= hoogblond] haar, awel, was ‘t heel simpel, je werd een Rosten, hé. Als je vroeger bijvoorbeeld een beetje scheel keek, wel, werd je algauw Schele Die of Schele Dat, of Rosten Alginder, hé. Of iets dergelijks. I Ja.11 Zodus, wat waren dan ook de meeste namen? Schele Pier alhier of Roste Pier aldaar, enzovoort. Zodus, ze hadden allemaal in principe een lapnaam.I Ja.11 En [onverstaanbaar]. Zodus, en waarom had, gaf hij nu eigenlijk die lapnaam? Als Roesschaert nog eens verscheen,...I Jaja.11 ... en hij vroeg hun naam, gaven ze hun lapnaam, zodus, hij vond ze niet, hij kon ze niet meedoen naar de dieperik.I Ah jajaja.11 Zo simpel was ‘t uitgedrukt. Zodus, dat is eigenlijk de sage van Roesschaert.
Beschrijving
De sage van Roesschaert had veel gelijkenissen met die van Lange Wapper uit Antwerpen. In de achttiende eeuw waren de vissers in Blankenberge heel bijgelovig.
In een hutje in de duinen woonde een oude vrouw met een bochel, over wie men vertelde dat ze een heks was. Wellicht ging het om een intelligente vrouw die veel over kruiden wist. De meeste mensen bleven uit de buurt van dat huis omdat ze bang waren voor die vrouw. Als men ergens ongeluk had, werd die vrouw er vaak van verdacht de oorzaak van het ongeluk te zijn.
Tijdens een zware storm stortte het dak van het hutje in en raakte de vrouw bedolven onder het puin. De mensen kwamen ter plaatse en zagen een hondje uit het puin kruipen. Hoe verder het hondje liep, hoe groter het werd. Het dier riep de hele tijd: "Roesschaert, Roesschaert!" Sindsdien werden de mensen geplaagd door de kwelduivel Roesschaert, die zich in allerlei dieren kon veranderen. Men kon Roesschaert herkennen aan het feit dat hij de naam 'God' niet kon uitspreken. Wanneer de mensen een kruisteken maakten, verdween Roesschaert. Op een dag heeft een man die een toverboek bezat, de inwoners van Blankenberge van Roesschaert verlost. Om definitief van Roesschaert verlost te zijn, moesten alle mensen ook een bijnaam krijgen.
In een hutje in de duinen woonde een oude vrouw met een bochel, over wie men vertelde dat ze een heks was. Wellicht ging het om een intelligente vrouw die veel over kruiden wist. De meeste mensen bleven uit de buurt van dat huis omdat ze bang waren voor die vrouw. Als men ergens ongeluk had, werd die vrouw er vaak van verdacht de oorzaak van het ongeluk te zijn.
Tijdens een zware storm stortte het dak van het hutje in en raakte de vrouw bedolven onder het puin. De mensen kwamen ter plaatse en zagen een hondje uit het puin kruipen. Hoe verder het hondje liep, hoe groter het werd. Het dier riep de hele tijd: "Roesschaert, Roesschaert!" Sindsdien werden de mensen geplaagd door de kwelduivel Roesschaert, die zich in allerlei dieren kon veranderen. Men kon Roesschaert herkennen aan het feit dat hij de naam 'God' niet kon uitspreken. Wanneer de mensen een kruisteken maakten, verdween Roesschaert. Op een dag heeft een man die een toverboek bezat, de inwoners van Blankenberge van Roesschaert verlost. Om definitief van Roesschaert verlost te zijn, moesten alle mensen ook een bijnaam krijgen.
Bron
W. Bode, Leuven, 2001
Commentaar
1.5 Plaaggeesten
west-vlaams (blankenberge)
11O
Achttiende eeuw
fabulaat
Naam Overig in Tekst
Roesschaart   
Lange Wapper   
Naam Locatie in Tekst
Blankenberge   
Plaats van Handelen
Blankenberge