Hoofdtekst
’t Woaren der twee van meters familie die ne keer ’s nachts achter den dokteur mosten nor Ardooie voor een die ziek wos. En o ze doar kwamen zei den dokteur: "Mo, hoe hee je giender (gij) durven komen ’s nachts!" En je zei, dat iedere keer dat ne hem ’s nachts buten kwam dat er een doodkeerse wos die hem volgde, en achter hem zat. Nu, ze zettegen olle drie an (gingen weg) en o ze een kleen bitje te lande woaren wos dee doodkeerse doar en ze goenk mee. En den dokteur is doa bij hunder (hun) gebleven tot dat ’t klaor wos omdat ne niet alleene were doste goan ’s nachts.
Beschrijving
Twee mannen moesten 's nachts in Ardooie een dokter gaan halen. De dokter kon niet begrijpen dat de mannen 's nachts naar hem hadden durven komen. Wanneer de dokter 's nachts buitenkwam, werd hij namelijk altijd door een doodkeers gevolgd. Toen het drietal vertrok ging er een lichtje met hen mee. De dokter is tot bij het ochtendgloren bij de twee mannen gebleven, omdat hij 's nachts niet alleen naar huis durfde te gaan.
Bron
H. Van Wassenhove, Leuven, 1967
Commentaar
1.3 Vuurgeesten
west-vlaams (groot-roeselare)
24
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Ardooie   
Plaats van Handelen
Ardooie