CDEWI1001_1002_32444

46 A -Maar Albert heeft wel van de duivel bezeten geweest als hij klein was.47 -Kunt ge daar iets mee doen?I -Ja, ja.46 -Wel hij was zes weken oud en hij kon niet meer eten of hij kon niet meer drinken. En allez, ...47 -Ik kwijnde weg hé, ik kwijnde weg, de dokter kon niets aan mij doen, ik was opgeschreven zogezegd.46 -En ze zeiden de mensen: “Hij is bespookt” en ze ôn ‘t (hadden het, verdachten) daar ook op een van Leeuwergem, ze woonden daar op d’Heie? in Leeuwergem hé en ze ôn (hadden) gezegd: “Ge moet bij de paters gaan en ge moet een beeweg doen met drieën voor verhoord te worden” hé en ze waren met drieën naar de paters van Affligem gegaan, de paters hebben hun een paasnagel meegegeven. En ze ôn gezegd: “Kijk ge moet die nagel onder de stoel leggen waar dat ze altijd opzit.” En dat was juist nevenst waar dat zijn voituurken (wiegje) stond. En ze zijn naar huis gekomen, ze hebben dat gedaan en die vrouw is binnegekomen en ze gaat naar die stoel, ze keert haar om en ze is weg en ze is van ze leven niet meer bij hun thuis binnen geweest. Ja.47 -En thuns (dan) hebben ze die paasnagel onder de zulle gestoken en ze is nooit niet meer binnen geweest. En ‘t was gedaan.I -En gij waart terug in orde?47 -Ja, ‘t is niets meer ... 46 -Hij was in orde, hij is beginnen etenII -En wie heeft die beeweg gedaan?46 -Zijn moeder met Maneveld en tante Camilla van op d’Heie.I -En naar waar was die beeweg?46 -Affligem, bij de paters van Affligem.47 -Naar de paters van Affligem.I -En hebben ze nog iets el(anders) meegegeven?46 -Nee, nee, juist die paasnagel.I -En wie was die heks die dat gedaan ôt (had)?46 -Een Leeuwergemse, maar ja?47 -Dat was een Leeuwergemse, een gebuurin (buurvrouw).46 -Ja, ja een gebuurin.I -En weet ge nog ...?47 -Haar naam? Nee.46 -Nee, nee.II -En ôt (had) zij geen bijnaam of niets?46 -Bah ja, ze ôt (had) zij een bijnaam, maar ik weet het toch ook niet meer.II -Maar ge moet niet schou zijn, dat wordt toch niet meer gepubliceerd.46 -Maar we weten het niet, we hadden d’er al zitten op peinzen, want ik ô (had) al gebeld naar zijn broer en hij weet het ook niet.I -In Leeuwergem heb ik maar één heks kunnen, allez dat mensen mij gezegd hebben hé en dat zou Mense Baole geweest hebben (zijn). 47 -Wie dat? (Er wordt gebeld aan de deur.)I -Mense Baole.46 -Zijn broer wist het niet, want we hebben al gebeld naar zijn broer: “Weet gij de naam van die heks?” – “Nee” dat weten ze ook niet meer.47 -Maar ik heb daar een kozijn die in Herzele woont, aan de vier wegen daar, ...46 -Marcel.47 - ... Café Milus.46 -Allez, Albert, ga kijk een keer. (Het gebel aan de voordeur klinkt steeds dringender.) II -De vier wegen dat weet ik, maar ja.46 -Wel maar die is ouder dan Albert en we hadden al gepeinsd om aan die een keer te bellen voor te vragen dat hij dat nog weet wie dat dat is.II -En aan de vier wegen dat is waar dat die café is, juist aan de hoek?46 -Juist aan de hoek, aan de rode lichten. Ik ga hem wel een keer bellen.II -En daar woont hij die mens?46 -Ja, ja.

SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste    SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   

Een kind dat zes weken oud was, wilde niet meer eten en drinken en kwijnde helemaal weg. Omdat de dokter het kind niet kon helpen en men vermoedde dat er toverij in het spel was, gingen de mensen met drie personen op bedevaart naar de paters van Affligem. Van de paters kregen ze een paasnagel, die ze onder de stoel moesten leggen waarop de heks altijd zat. De mensen deden wat hen was aangeraden. Toen de heks de volgende keer op bezoek kwam, liep ze naar haar stoel, maakte dan rechtsomkeer en vertrok. De mensen hebben de paasnagel daarna onder hun drempel gestoken en de heks is nooit meer bij hen op bezoek geweest. Het kind genas langzamerhand.

C. De Winne, Leuven, 1999

2.1 Heksen

oost-vlaams (groot-zottegem)

46A

memoraat

paters van Affligem    paters van Affligem   

Affligem (paters van)    Affligem (paters van)   

Zottegem    Zottegem   

Affligem    Affligem